ECLI:NL:CRVB:2021:2390
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich op 4 maart 2017 ziek meldde met fysieke klachten. Appellante had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsartsen van het Uwv hebben vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 februari 2019. Het Uwv weigerde echter een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 augustus 2021 heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar lichamelijke beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante en de medische rapporten van het Uwv zorgvuldig gewogen.
De Raad oordeelt dat er sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigt dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Het hoger beroep van appellante slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.