ECLI:NL:CRVB:2021:2389
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging WAO-uitkering na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 2000 ziek is en een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij per 16 januari 2019 meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was, en dat de WAO-uitkering daarom kon worden beëindigd.
De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellant in hoger beroep grotendeels een herhaling zijn van wat eerder in bezwaar en beroep naar voren is gebracht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat er geen medische onderbouwing is voor de stelling van appellant dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van de beperkingen die waren neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2018. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van deze vaststellingen.
De Raad heeft ook overwogen dat de door appellant ingebrachte medische informatie, waaronder een diagnose van een psychiater, niet voldoende is om te concluderen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant niet correct hebben beoordeeld. De Raad heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.