ECLI:NL:CRVB:2021:2384
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die psychische klachten heeft, was eerder werkzaam als administratief medewerkster en ontving uitkeringen op basis van de Wet arbeid en zorg en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het Uwv had vastgesteld dat zij per 17 november 2016 voor 50,82% arbeidsongeschikt was, maar later, na een herbeoordeling, werd geconcludeerd dat haar arbeidsongeschiktheid was gedaald tot minder dan 35%. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij meer beperkingen ervaart dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 oktober 2017 is opgenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de medische beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die tot een andere conclusie kan leiden. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep ongegrond.