ECLI:NL:CRVB:2021:2375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
19/4527 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit tot beëindiging nabestaandenuitkering op basis van geboortedatum

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in Marokko, had in 2009 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend gekregen, maar haar nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) was beëindigd. Appellante stelde dat haar geboortedatum onjuist was vastgesteld en dat zij in 1949 was geboren in plaats van 1945. Dit argument was eerder al in een uitspraak van de Raad van 2 maart 2012 behandeld, waaruit bleek dat de geboortedatum niet als onjuist was beoordeeld.

Appellante heeft in 2017 een verzoek tot herziening van het besluit ingediend, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde dit verzoek, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren aangevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat het besluit van 30 september 2009 in rechte vaststond en dat de door appellante aangevoerde bewijsstukken niet nieuw waren. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien, ook niet in het licht van de duuraanspraak.

De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op een nabestaandenuitkering, zelfs als haar geboortedatum als 1949 zou worden erkend, omdat zij op dat moment de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Ook werd geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, waardoor het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek tot schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

19.4527 ANW, 19/4528 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 september 2019, 18/6910, 18/6952 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 23 september 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Namens appellante is mr. Grégoire verschenen, vergezeld door de zoon van appellante [naam zoon] . De Svb heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is, met een besluit van 30 september 2009, een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend met ingang van juli 2010. In datzelfde besluit is de nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) per juli 2010 beëindigd. Dit besluit is in stand gebleven na een uitspraak van de Raad van 2 maart 2012 [1] . In deze uitspraak is onder andere geoordeeld dat niet aangenomen kan worden dat de onjuiste geboortedatum van appellante in de beoordeling is betrokken. De stelling van appellante dat zij in 1949 is geboren en niet in 1945, onderbouwd met onder andere een Marokkaanse rechterlijke uitspraak hierover, wordt dus niet gevolgd.
1.2.
Op 10 februari 2017 heeft mr. Grégoire namens appellante de Svb verzocht het besluit van 30 september 2009 te herzien. Daarbij is aangegeven dat de eerder aangenomen geboortedatum onjuist was. In plaats van het eerder aangenomen geboortejaar 1945 is uit nader gerechtelijk onderzoek gebleken dat appellante is geboren op [geboortedag] 1949. Met een besluit van 18 april 2017 heeft de Svb geweigerd tot herziening over te gaan. Dit besluit is verzonden naar het postadres van appellante in Nederland. Op 6 maart 2017 en 16 augustus 2017 heeft mr. Grégoire een rappel aan de Svb verzonden, waarbij op 16 augustus 2017 tevens een ingebrekestelling was opgenomen. Op 13 september 2017 heeft de Svb opnieuw geweigerd het besluit van 30 september 2009 te herzien. Ook dit besluit is naar het postadres van appellante in Nederland gezonden. Met een brief van 6 oktober 2017 is namens appellante bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 18 april 2017 en 13 september 2017 en is tevens onder andere verzocht om vergoeding van schade bestaande uit de wettelijke rente en een schadeloosstelling in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1.3.
Op 7 september 2017 heeft appellante eveneens beroep ingesteld bij de rechtbank, wegens het niet tijdig nemen van een besluit. In een uitspraak van 6 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Svb wel een besluit had genomen op het verzoek van appellante. Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat het bezwaar tijdig is ingediend en dat de Svb een besluit dient te nemen op dit bezwaar.
1.4.
In een tweetal besluiten van beiden 6 november 2018 heeft de Svb ten eerste het bezwaar tegen het besluit tot herziening van het besluit van 30 september 2009 ongegrond verklaard (bestreden besluit 1). In het andere besluit heeft de Svb geweigerd een schadevergoeding op grond van artikel 6 van het EVRM toe te kennen (bestreden besluit 2). Op dezelfde datum heeft de Svb ook besloten dat appellante recht heeft op een dwangsom, omdat het nemen van het besluit op het verzoek om herziening te lang heeft geduurd. Tegen dit laatste besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de Svb het herzieningsverzoek van appellante afwijzen. Appellante heeft geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd die invloed kunnen hebben op de beslissing waarvan herziening wordt verzocht. De stelling omtrent de onjuiste geboortedatum is al in de eerdere procedure aan de orde geweest. De door appellante ingediende bewijsstukken zijn allemaal van na de datum van de aanvraag om een nabestaandenuitkering. Omdat het geding een duuraanspraak betreft, dient ook getoetst te worden of appellante vanaf de datum van het herzieningsverzoek recht heeft op een nabestaandenuitkering. Maar omdat er geen enkel bewijs is dat appellante op [geboortedag] 1949 is geboren, heeft zij ook vanaf het herzieningsverzoek geen recht op een nabestaandenuitkering. Evenmin heeft appellante recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Vanaf de datum van de ontvangst door de Svb van het bezwaarschrift, 11 oktober 2017, is er ten tijde van de aangevallen uitspraak nog geen twee jaar verstreken. Naar vaste rechtspraak blijkt daaruit dat de redelijke termijn niet is overschreden.
3. In hoger beroep stelt appellante opnieuw dat haar geboortedatum [geboortedag] 1949 is en dat het besluit van 30 september 2009 dus onjuist is en herzien dient te worden. Ook meent zij dat de redelijke termijn wel is overschreden, waarbij zij de indiening van het verzoek tot herziening aanmerkt als bezwaarschrift en daarmee als beginpunt van de berekening van de redelijke termijn. De Svb bepleit een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad overweegt als volgt.
Herzieningsverzoek
4.1.1.
Het besluit van 30 september 2009 staat in rechte vast, nu de Raad bij genoemde uitspraak van 2 maart 2012 geen reden heeft gezien dit voor onjuist te houden. Het verzoek van 10 februari 2017 moet daarom aangemerkt worden als een herhaalde aanvraag, dan wel verzoek om herziening, als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Svb heeft deze herhaalde aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Volgens de Svb zijn er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd door appellante en evenmin kan gezegd worden dat het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is. De Raad toetst in zo’n geval aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of de Svb zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn én of wat is aangevoerd leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.1.2.
Geconstateerd moet worden dat de door appellante aangeleverde bewijsstukken voor het overgrote deel ook al zijn beoordeeld in de uitspraak van 2 maart 2012. Van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden kan op grond van deze stukken dan ook niet gesproken worden. Het Certificat de Vie, waarop als geboortedatum [geboortedag] 1949 staat genoteerd, was niet bedoeld als vaststelling van de geboortedatum maar als vaststelling van het feit dat appellante nog in leven was. Voor dát doel is de verklaring geaccepteerd, over de geboortedatum is geen standpunt ingenomen door de Svb en daartoe was ook geen noodzaak. Het Marokkaanse vonnis waarin is geoordeeld dat appellante in 1949 is geboren en niet in 1945 is al beoordeeld in de uitspraak van 2 maart 2012. Aanleiding om nu anders tegen de inhoud van dit vonnis aan te kijken is er niet.
4.1.3.
Evenmin kan aangenomen worden dat het besluit van 30 september 2009 evident onjuist of onredelijk is. Zoals ook al in de uitspraak van 2 maart 2012 is verwoord, is bij het nemen van dat besluit aangesloten bij de gegevens die appellante bij binnenkomst in Nederland heeft opgegeven en die ook genoemd werden in de officiële Marokkaanse stukken die appellante toen heeft getoond. Er zijn geen stukken ingezonden die dateren van voor 30 september 2009 en die tot een ander oordeel moeten leiden.
4.1.4.
Nu sprake is van een duuraanspraak, dient ook bezien te worden of vanaf de datum van het verzoek om herziening er aanleiding bestaat tot een andere beoordeling te komen. In dit geval bestaat die aanleiding er niet. Ook als zou worden aangenomen dat appellante in 1949 is geboren, dan had zij op [datum] 2017 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en dus geen recht meer op een nabestaandenuitkering.
Redelijke termijn
4.2.1.
Naar vaste rechtspraak van de Raad vangt de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM aan als op zijn minst gesproken kan worden van een geschil tussen partijen. Over het algemeen zal dat zijn op het moment dat een bezwaarschrift wordt ingediend tegen het primaire besluit. De stelling van appellante dat de redelijke termijn is begonnen met het indienen van het verzoek om herziening kan niet gevolgd worden. Dit verzoek kan niet worden aangemerkt als een (te laat) bezwaarschrift tegen het besluit van 30 september 2009, nu hiertegen destijds al een bezwaarschrift is ingediend en de rechtmatigheid van dit besluit (en dus de ongegrondheid van dat bezwaar) al is beoordeeld in de genoemde uitspraak van 2 maart 2012.
4.2.2.
Ook is er gelet op de vaste rechtspraak geen aanleiding van een andere (eerdere) datum uit te gaan dan de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 11 oktober 2017. Daarbij is van belang dat er tegen het niet tijdig nemen van een besluit andere rechtsmiddelen open staan. Nu in dit geding de redelijke termijn is begonnen op 11 oktober 2017 kan niet gezegd worden dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft dit dan ook terecht overwogen. Appellante heeft dus geen recht op schadevergoeding. Daarbij constateert de Raad dat ook thans geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, gelet op de termijn van vier jaar die volgens vaste rechtspraak wordt gehanteerd.
4.3.
Uit 4.1.1 tot en met 4.2.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2021.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) M. Stumpel