ECLI:NL:CRVB:2021:2357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
21/226 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing sollicitatie Koninklijke Marechaussee

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 december 2020 het beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris van Defensie ongegrond heeft verklaard. Appellant, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee sinds 1981, had gesolliciteerd naar een functie in de rang van Y, maar werd niet meegenomen in de selectieprocedure omdat hij niet voldeed aan de selectiecriteria. De P&O-functionaris had appellant op 1 mei 2020 geïnformeerd dat hij niet aan de selectiecriteria voldeed. De Staatssecretaris handhaafde dit besluit na bezwaar, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en dat appellant niet voldeed aan de ervaringsrichtlijnen voor de functie. Appellant voerde in hoger beroep aan dat er een hardheidsclausule van toepassing zou moeten zijn, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde daaraan toe dat de sollicitatieprocedure niet onzorgvuldig was verlopen.

De Raad concludeerde dat de stelling van appellant dat er strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens niet opging, omdat dit artikel niet van toepassing is op sollicitatieprocedures. Uiteindelijk werd het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

21.226 MAW

Datum uitspraak: 23 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 december 2020, 20/5563 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J.M. Dreessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2021. Appellant is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Dreessen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H. Eleveld en mr. S.R.M. van Haren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1981 werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee. Hij heeft sinds 1 april 2020 een functie in de rang van [rang X] . Appellant heeft op 14 april 2020 gesolliciteerd naar de [functie A in de rang van Y]
1.2.
Bij e-mailbericht van 1 mei 2020 heeft een P&O-functionaris appellant laten weten dat hij niet zal worden meegenomen in de selectieprocedure, omdat hij niet voldoet aan de selectiecriteria.
1.3.
Bij besluit van 3 juni 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 juli 2020 (bestreden besluit), heeft de staatsecretaris appellant medegedeeld dat de functie van examensamensteller niet aan appellant is toegewezen, omdat appellant niet voldoet aan de ervaringsrichtlijnen zoals die zijn gesteld om voor de functie in aanmerking te komen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het bestreden besluit in strijd met het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) is genomen. Gelet op artikel 17, achtste lid, van het AMAR, komt appellant gedurende zijn gehele plaatsingsduur in aanmerking voor plaatsing op een functie waaraan een hogere rang is verbonden. Dit neemt niet weg dat appellant moet voldoen aan de ervaringseis als bedoeld in artikel 19 van het AMAR om voor de door hem geambieerde functie in aanmerking te komen. In de vacaturetekst staat, voor zover van belang, dat belangstellenden op de peildatum een volledige functieduur in de rang van [rang X] moeten hebben voltooid. Niet in geschil is dat appellant hieraan niet voldeed. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien om te oordelen dat de staatssecretaris niet in redelijkheid tot een afwijzing van de sollicitatie van appellant heeft kunnen komen. Dat appellant vindt dat hij kennis-inhoudelijk over de vereiste ervaring beschikt, kan niet wegnemen dat de staatssecretaris voor de geschiktheid om een [functie in rang Y] te mogen vervullen grote betekenis mag toekennen aan het voltooid hebben van een volledige functieduur in de rang van [rang X] en de daaraan gekoppelde competenties en verantwoordelijkheden. Het AMAR bevat geen bepalingen waaruit kan worden afgeleid dat de Adviescommissie Functietoewijzing (ACF) moest beoordelen of appellant aan de ervaringseis voldeed. De stelling dat de voorzitter van de ACF een gesprek met appellant had willen voeren heeft appellant niet met stukken onderbouwd.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is voornamelijk een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en voegt daaraan het volgende toe.
4.2.
Appellant heeft betoogd dat bij toepassing van de regels van het AMAR een hardheidsclausule geldt. In geval van bijzondere feiten of omstandigheden kan volgens appellant van de regels worden afgeweken. Dit betoog slaagt niet. Er is geen sprake van een bijzondere situatie die noopt tot toepassing van een hardheidsclausule. De Beleidsregels aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie waar appellant naar heeft verwezen, zijn bovendien sinds 1 februari 2011 niet meer van toepassing op militairen.
4.3.
Dat de P&O-functionaris heeft getoetst of de sollicitanten voldoende kennis en ervaring hadden, maakt de sollicitatieprocedure niet onzorgvuldig. De P&O-functionaris kon de voorselectie voor rekening nemen van de voorzitter. Bovendien is het e-mailbericht van 1 mei 2020 ook naar de voorzitter van de ACF gegaan, zodat ervan uit kan worden gegaan dat de voorzitter wist dat appellant niet werd meegenomen in de sollicitatieprocedure.
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat sprake is van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat appellant op voorhand niet is meegenomen in de sollicitatieprocedure. Dit artikel is niet van toepassing op een sollicitatieprocedure.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.E. van Donk