ECLI:NL:CRVB:2021:2326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
20/1515 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens onvoldoende medische gegevens voor arbeidsbeperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1985, had op 13 februari 2018 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door het Uwv op 14 mei 2018, omdat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar waren om te concluderen dat hij op zijn achttiende verjaardag arbeidsbeperkingen had. Het bestreden besluit van het Uwv werd in beroep door de rechtbank Oost-Brabant op 9 maart 2020 bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de beschikbare medische informatie van de behandelend sector in overweging genomen en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank had vastgesteld dat de in bezwaar overgelegde informatie niet specifiek genoeg was om beperkingen in de arbeidsmogelijkheden van appellant op zijn achttiende verjaardag vast te stellen.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat de medische beoordeling onzorgvuldig was en dat zijn psychiatrische problematiek al vóór zijn achttiende verjaardag aanwezig was. De Raad oordeelde echter dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende medische gegevens waren om arbeidsbeperkingen aan te nemen per de datum van de achttiende verjaardag.

Uitspraak

20 1515 WAJONG

Datum uitspraak: 16 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2020, 19/1125 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.A.D. Oomes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2021. Namens appellant is mr. Oomes verschenen. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1985, heeft op 13 februari 2018 een (laattijdige) aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Bij de aanvraag heeft appellant een rapport Psychodiagnostische Verslaglegging inzake een onderzoek van september-november 2017 overgelegd. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 14 mei 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat onvoldoende medische gegevens beschikbaar zijn om vast te kunnen stellen of appellant op zijn achttiende levensjaar al arbeidsbeperkingen had.
1.2.
Bij besluit van 11 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 14 mei 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 maart 2019 ten grondslag. De in bezwaar overgelegde medische informatie van de afdeling psychiatrie en interne geneeskunde van de St. Anna Zorggroep uit 2003, de brief van klinisch psycholoog bij De Woenselse Poort, S. Peter, van 18 juni 2018 (klinisch psycholoog) en van het CIZ uit 2014, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven tot wijziging van het ingenomen standpunt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft van de beschikbare informatie van de behandelend sector kennisgenomen. Niet is gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de medische inhoudelijke beoordeling. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn overweging dat de in bezwaar overgelegde informatie niet ziet op de medische situatie van appellant op zijn 18e verjaardag, op [geboortedatum] 2003. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank terecht het standpunt van de klinisch psycholoog, dat het gezien de in 2018 gestelde diagnoses van waanstoonis en ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis aannemelijk is dat deze diagnoses al rond 2003 aan de orde waren, niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie naar het oordeel van de rechtbank terecht te weinig specifiek geacht om op basis daarvan beperkingen in de arbeidsmogelijkheden rond het achttiende jaar vast te stellen. De enkele stelling van appellant, dat het hem nooit is gelukt om goed aan het arbeidsproces deel te nemen, is eveneens onvoldoende concreet om beperkingen in zijn belastbaarheid op [geboortedatum] 2003 aan te nemen. In beroep is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
9 september 2019 nader ingegaan op de overgelegde medische informatie van juli 2003 van internist R.E.H. Smeets en psychiater R.M.A. Roest en van de radiologen H.R. Ronnen en R.O. de Jong. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat die informatie betrekking heeft op een incident dat na de achttiende verjaardag van appellant plaatsvond, terwijl daaruit overigens blijkt dat appellant rond zijn achttiende verjaardag geheel gezond was. Ook deze informatie geeft volgens de rechtbank dan ook geen aanleiding om arbeidsbeperkingen aan te nemen op de achttiende verjaardag van appellant.
Dat het appellant, ondanks alle moeite die hij heeft gedaan, niet is gelukt om specifieke medische informatie van rond zijn achttiende verjaardag te verkrijgen, is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank, gezien vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240) voor rekening van appellant dient te blijven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte is geoordeeld dat niet is vast te stellen dat hij op zijn 18e verjaardag arbeidsongeschikt was. Daartoe heeft hij naar voren gebracht dat het medisch onderzoek dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt, onzorgvuldig is. Op basis van de informatie van de klinisch psycholoog is het aannemelijk dat de psychiatrische problematiek al vóór zijn 18e verjaardag aanwezig was. Uit de wel beschikbare informatie blijkt verder dat er na het 18e levensjaar een zeer grote variëteit aan psychiatrische problematiek bij appellant speelde. De suïcide-poging in juli 2003 zegt wel degelijks iets zinnigs over zijn psychische toestand rond zijn 18e verjaardag.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 in de aangevallen uitspraak.
4.2.
In geschil is de vraag of vastgesteld kan worden dat appellant voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De onder 2 weergegeven overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
In de brief van de psychiater van 11 juli 2003 is vermeld dat bij onderzoek geen sprake was van psychiatrie in engere zin. Aangegeven werd dat appellant met een middelen-inname op 10 juli 2003 vrij impulsief gehandeld heeft uit onlust en onvermogen. Spanningen in de werk- en relationele sfeer waren hem teveel geworden. Voordien was appellant blijkens informatie van de internist van juli 2003 goed gezond. Met appellant werd afgesproken dat hij na een tweedaagse opname op 11 juli 2003 weer naar huis zou gaan. Opstarten van begeleiding door maatschappelijk werk werd door de psychiater wellicht zinvol geacht. Op latere leeftijd was blijkens de medische informatie sprake van drugsgebruik en uiteindelijk is eind 2017 bij psychodiagnostisch onderzoek een DSM IV diagnose gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het op basis van deze informatie niet aannemelijk geacht dat appellant op de achttiende verjaardag al dusdanige gezondheidsproblemen heeft gehad dat op basis daarvan beperkingen aan de orde waren. Er bestaat geen reden om aan de juistheid van de overwegingen en de conclusie in het rapport van 9 september 2019 te twijfelen. Het Uwv is terecht tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar zijn die zouden moeten leiden tot het aannemen van beperkingen in de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie per de datum van de achttiende verjaardag.
4.5.
Uit overwegingen 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2021.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) V.M. Candelaria