ECLI:NL:CRVB:2021:2325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die als verzorgende IG en begeleidster heeft gewerkt, meldde zich op 11 januari 2017 ziek met zowel lichamelijke als psychische klachten. Het Uwv concludeerde dat zij met ingang van 9 januari 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische beoordeling juist was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd hadden dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschreden. Het hoger beroep van appellante werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.
De Raad benadrukte dat er geen nieuwe medische feiten naar voren waren gekomen die aanleiding gaven om de FML aan te scherpen. Appellante had ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om contact op te nemen met de arbeidsdeskundige, wat haar standpunt over de zorgvuldigheid van het onderzoek ondermijnde. De Raad concludeerde dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens terecht had vastgesteld dat appellante niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering.