ECLI:NL:CRVB:2021:2325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
20/584 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die als verzorgende IG en begeleidster heeft gewerkt, meldde zich op 11 januari 2017 ziek met zowel lichamelijke als psychische klachten. Het Uwv concludeerde dat zij met ingang van 9 januari 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische beoordeling juist was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd hadden dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschreden. Het hoger beroep van appellante werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De Raad benadrukte dat er geen nieuwe medische feiten naar voren waren gekomen die aanleiding gaven om de FML aan te scherpen. Appellante had ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om contact op te nemen met de arbeidsdeskundige, wat haar standpunt over de zorgvuldigheid van het onderzoek ondermijnde. De Raad concludeerde dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens terecht had vastgesteld dat appellante niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering.

Uitspraak

20 584 WIA

Datum uitspraak: 15 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2019, 19/2149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.M.M. Pater, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 4 augustus 2021 plaatsgevonden via videobellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Pater. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als verzorgende IG en begeleidster van een verstandelijk gehandicapte voor in totaal ongeveer 22 uur per week. Op 11 januari 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Later zijn ook psychische klachten ontstaan. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 18 december 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 9 januari 2019 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 december 2018. Op 9 april 2019 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatman gewijzigd, een deel van de geselecteerde functies verworpen en nieuwe functies geselecteerd. Hij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op minder dan 35%. Bij beslissing op bezwaar van 24 april 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek zorgvuldig was. De arts heeft appellante op het spreekuur gezien en onderzocht. Zij heeft vervolgens informatie opgevraagd bij de huisarts, maar niet tijdig een reactie ontvangen. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. Inmiddels was ook informatie van de huisarts ontvangen en deze informatie, inclusief de daarbij gevoegde brieven van specialisten, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling betrokken. Het standpunt van appellante dat het onderzoek niet zorgvuldig was omdat de arbeidsdeskundige geen contact met haar heeft opgenomen en zij zich daardoor onvoldoende kon voorbereiden op de hoorzitting, heeft de rechtbank niet gevolgd. De arbeidsdeskundige kon appellante telefonisch niet bereiken. Hij heeft haar daarom schriftelijk geïnformeerd en aangeboden dat alsnog een gesprek op kantoor plaats zou kunnen vinden, als appellante daar na kennisname van het arbeidsdeskundig rapport behoefte aan zou hebben. Appellante heeft geen gebruik gemaakt van dit aanbod. In bezwaar heeft zij alleen medische gronden naar voren gebracht en geen vragen gesteld over de arbeidskundige beoordeling. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft tijdens de hoorzitting de WIAbeoordeling toegelicht en opnieuw aangeboden dat appellante contact op kon nemen als zij naar aanleiding van het op te stellen rapport nog vragen had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met het feit dat appellante in bezwaar geen gemachtigde had. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Appellante voldoet niet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. Bij het opstellen van de FML heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de bij appellante bestaande (geschiedenis van) forse longklachten, de behandeling die zij heeft voor PTSS en de medicatie die zij gebruikt. Hij heeft onder andere een urenbeperking voor 6 uur per dag en 30 uur per week aan de FML toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook gereageerd op de medische informatie die appellante in beroep heeft ingediend en toegelicht dat daaruit geen nieuwe medische feiten naar voren komen die reden geven om de FML verder aan te scherpen. De rechtbank heeft dit kunnen volgen en geen (medische) aanknopingspunten gezien om te oordelen dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt dat het onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was, herhaald. Zij is van mening dat de arts de informatie die zij had opgevraagd bij de huisarts af had moeten wachten voordat zij haar beoordeling afrondde. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de huisarts in de heroverweging heeft betrokken, is niet voldoende. Verder heeft appellante naar voren gebracht dat de arbeidsdeskundige ten onrechte geen contact met haar heeft opgenomen en zij zich daardoor onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op de hoorzitting. Gelet op haar gezondheidsproblemen en omdat zij geen gemachtigde had, kon volgens appellante niet van haar worden verwacht dat zij zelf contact op zou nemen met de arbeidsdeskundige. Het lag op de weg van het Uwv om een toelichting te geven op het arbeidsdeskundige rapport. Appellante heeft ook aangevoerd dat de medische beoordeling niet juist is. Zij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zij op de datum in geding niet beschikte over benutbare mogelijkheden. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en ten onrechte is vastgesteld dat zij 6 uur per dag en 30 uur per week zou kunnen werken. Het Uwv heeft volgens appellante onvoldoende rekening gehouden met de samenhang tussen de verschillende medische problemen. Door de longproblemen moet zij regelmatig worden opgenomen in het ziekenhuis of bedrust nemen. Zij blijft zeer vatbaar voor ziektes en daarom is het belangrijk dat zij voldoende rust kan nemen. Dit wordt echter belemmerd door de slaapapneu. Als gevolg van haar klachten en lage energieniveau is appellante niet in staat om zelfstandig het huishouden te doen. Zij krijgt daarbij hulp van haar kinderen en er is een indicatie voor huishoudelijke hulp aan haar toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante heeft verder naar voren gebracht dat zij in maart 2021 een hartinfarct heeft gehad. Om inzicht te geven in haar gezondheidshistorie vanaf 2014 heeft appellante informatie van haar huisarts ingediend. Daarbij is een brief gevoegd van een cardioloog van 12 juli 2021.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het Uwv naar voren gebracht dat de medische stukken die appellante in hoger beroep heeft ingediend zijn voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij is van mening dat uit deze stukken geen medische feiten naar voren komen die aanleiding geven om verdergaande beperkingen vast te stellen op de datum in geding. In zijn eerdere rapporten is hij al ingegaan op de bij appellante bestaande problematiek. Hartproblemen waren op de datum in geding nog niet aan de orde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 9 januari 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Voor zover zou moeten worden geoordeeld dat de primaire beoordeling gebreken vertoonde, omdat de informatie van de huisarts niet in de beoordeling is betrokken en de arbeidskundige beoordeling niet met appellante is besproken, is dit in de bezwaarfase hersteld.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij op de hoogte waren van de bij appellante bestaande medische problematiek, waaronder de longproblemen en OSAS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 9 april 2019 afdoende gemotiveerd dat bij appellante geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, zoals bedoeld in artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Zij was op de datum in geding niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling, bedlegerig of ADL-afhankelijk. Ook was geen sprake van onvermogen tot persoonlijk- en sociaal functioneren als gevolg van een ernstige psychische stoornis, sterk wisselende mogelijkheden of een situatie waarin moest worden verwacht dat appellante haar mogelijkheden binnen drie maanden zou verliezen. De stelling van appellante dat zij als gevolg van haar longklachten regelmatig moet worden opgenomen in het ziekenhuis of bedrust moet nemen, vindt geen steun in de aanwezige stukken. Tijdens het spreekuur met de arts van het Uwv heeft appellante verteld dat zij sinds de longoperatie in januari 2017 niet meer opgenomen is geweest en dat als zij een longontsteking heeft, dit door de huisarts wordt behandeld met antibiotica en zij weer opknapt. Volgens de brief van de huisarts van 7 november 2018 is ongeveer één keer per jaar een kuur nodig in verband met een luchtweginfectie. De longartsen hebben appellante in 2017 voor het laatst gezien. Er zijn ook geen aanknopingspunten om appellante te volgen in haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erkend dat appellante energetisch beperkt is. Gelet op de aard en ernst van de klachten, zijn onderzoeksbevindingen en de beschikbare medische gegevens heeft hij een urenbeperking voor 6 uur per dag en 30 uur per week aan de FML toegevoegd. Hierbij is ook rekening gehouden met het dagverhaal van appellante en de aan haar toegekende Wmo-indicatie voor huishoudelijke hulp. Uit de medische stukken die appellante heeft ingediend, kan niet worden afgeleid dat met de vastgestelde beperkingen onvoldoende tegemoet is gekomen aan (de samenhang tussen) haar medische problemen, zoals deze op de datum in geding aan de orde waren.
4.5.
Ook het oordeel van de rechtbank dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden, wordt onderschreven.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) A.M.M. Chevalier