In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die vanaf maart 2017 als afwasmedewerker en pakketbezorger werkte, had zich ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een Ziektewet (ZW) uitkering toe, maar beëindigde deze later omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De rechtbank verklaarde de beroepen van appellante ongegrond, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar belastbaarheid onjuist was ingeschat, maar de Raad vond geen aanleiding om de eerdere oordelen te herzien. De Raad concludeerde dat de ZW-uitkering terecht was beëindigd op de aangegeven data, omdat appellante in staat werd geacht om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen.