ECLI:NL:CRVB:2021:2317
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 1 mei 2015 een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, meldde zich op 17 maart 2017 ziek met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft haar in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, werd vastgesteld dat appellante met ingang van 18 april 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.
Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Holland bevestigde dit besluit, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen en dat er meer beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren moesten worden aangenomen. De Raad oordeelde echter dat de FML van 29 augustus 2018 juist was en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit als deugdelijk had aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.