ECLI:NL:CRVB:2021:2310
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in verzoek om herziening van wrakingsbesluit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verzoek om herziening van een eerder wrakingsverzoek. Appellante had eerder een wrakingsverzoek ingediend dat door de Raad op 28 april 2021 niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het verzoek te laat was ingediend. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft verzet aangetekend. De Raad heeft in zijn uitspraak van 7 mei 2021 geoordeeld dat hij onbevoegd was om kennis te nemen van het verzoek om herziening, op basis van artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat tegen een beslissing op een verzoek om wraking geen rechtsmiddel openstaat.
Tijdens de zitting van 13 augustus 2021 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.R.S. Sturkenboom, haar gronden uiteengezet. De Raad heeft overwogen dat de gronden van appellante voornamelijk gericht waren tegen de afwijzing van het wrakingsverzoek en dat het systeem van de wet geen ruimte biedt voor herziening van een dergelijke beslissing. De Raad heeft ook aangegeven dat de onpartijdigheid van de rechter in een volgende instantie ter discussie kan worden gesteld, maar dat de beslissing zelf niet apart kan worden aangevochten.
Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat de redenen die appellante aanvoert niet leiden tot het oordeel dat de Raad bevoegd zou zijn om het herzieningsverzoek in behandeling te nemen. De uitspraak van 7 mei 2021 blijft in stand, en het verzet van appellante wordt ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.