ECLI:NL:CRVB:2021:2309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
20/1415 AW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in verzoek om herziening van wrakingsbeslissing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verzoek om herziening van een wrakingsbeslissing. De appellant had eerder een wrakingsverzoek ingediend, dat op 23 april 2021 niet-ontvankelijk was verklaard omdat het te laat was ingediend. De appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 13 augustus 2021 was de appellant aanwezig, maar de minister van Infrastructuur en Waterstaat was niet verschenen.

De Raad heeft overwogen dat volgens artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen de beslissing op een verzoek om wraking geen rechtsmiddel openstaat. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om herziening te vragen van een beslissing op een verzoek om wraking. De appellant heeft aangevoerd dat er sprake is van een evidente schending van fundamentele rechtsbeginselen, maar de Raad volgt hem hierin niet. De procedure is nog niet ten einde en de appellant kan zijn inhoudelijke gronden in de komende procedure naar voren brengen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak van 7 mei 2021 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 september 2021
20/1415 AW-V, 20/1416 AW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 april 2021, 20/1415 AW-W2 en 20/1416 AW-W2.
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

PROCESVERLOOP

In de uitspraak van 7 mei 2021 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om herziening van appellant. De Raad heeft die beslissing genomen op grond van de artikelen 8:54, 8:108, eerste lid, en 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Appellant is het niet eens met de onbevoegd verklaring en heeft verzet ingediend.
Het verzet is behandeld ter zitting van 13 augustus 2021. Appellant was daarbij aanwezig. De minister van Infrastructuur en Waterstaat is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2020 (19/3725 AW en 19/4625 AW). Na de uitnodiging voor de zitting heeft appellant op 15 februari 2021 verzocht om verwijzing naar een meervoudige kamer en een andere voorzitter. Appellant heeft hierbij verklaard dat de voorzitter die genoemd wordt in de uitnodigingsbrief in een eerdere zaak bevooroordeeld heeft gehandeld. Dit verzoek is door de Raad afgewezen. Nadat het herhaalde verzoek bij brief van 2 maart 2021 ook was afgewezen heeft appellant op 12 maart 2021 verzocht de betreffende voorzitter te wraken.
Dit verzoek om wraking is op 20 april 2021 op zitting behandeld en bij uitspraak van 23 april 2021 is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. In artikel 8:16, eerste lid, van de Awb staat dat een wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek om wraking is niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant hieraan niet heeft voldaan. Vervolgens heeft appellant op 3 mei 2021 herziening gevraagd van deze wrakingsbeslissing.
In de uitspraak van 7 mei 2021 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om herziening. De Raad heeft hierbij overwogen dat herziening van een uitspraak een bijzonder rechtsmiddel is. In artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb staat dat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel openstaat. Dat betekent dat er geen mogelijkheid bestaat om herziening te vragen van een beslissing op een verzoek om wraking.
Tegen deze uitspraak heeft appellant verzet gedaan. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij ontevreden is over de wrakingsbeslissing en dat hij met de herzieningsuitspraak niet geholpen is. Op de zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat hij zo spoedig als hij kon een wrakingsverzoek heeft ingediend, zodat dat valt binnen de terminologie van de wet, waarin is bepaald dat het verzoek wordt gedaan
zodrade feiten zich hebben voorgedaan. In zijn geval was het schrijven van het wrakingsverzoek een bewerkelijke taak, die hij naast zijn fulltime werkzaamheden moest doen. Bovendien moeten de redenen voor de wraking op grond van artikel 8:16, derde lid, van de Awb in één keer worden voorgedragen. Dat kostte de nodige tijd. Verder heeft appellant aangevoerd dat de belangen aan zijn kant erg groot zijn en dat hij en zijn gezin ernstig hebben geleden en nog lijden onder de kwestie in de bodemzaak. Om deze redenen zou in zijn geval een uitzondering moeten worden gemaakt op het appelverbod.
De Raad overweegt als volgt. In verzet ligt de vraag voor of de Raad terecht heeft geoordeeld dat hij kennelijk onbevoegd is om van het herzieningsverzoek kennis te nemen.
“Kennelijk”in artikel 8:54 van de Awb wil zeggen dat over de uitslag van een beroepszaak in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. Uit de wet blijkt dat tegen de beslissing op een verzoek om wraking geen rechtsmiddel openstaat. Dat betekent dat er ook geen herziening kan worden gevraagd. De gronden die appellant aanvoert zijn met name gericht tegen de afwijzing van het wrakingsverzoek. Het systeem van de wet biedt hiervoor geen ruimte. Appellant heeft aangevoerd dat hij vindt dat het verzoek om herziening wel in behandeling zou moeten worden genomen omdat sprake is van een evidente schending van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. De Raad volgt appellant hierin niet. De redenen die appellant aanvoert leiden niet tot het oordeel dat de Raad wel bevoegd zou zijn om kennis te nemen van het herzieningsverzoek. Daarbij is van belang dat deze procedure nog niet ten einde is. Appellant kan in de komende procedure zijn inhoudelijke gronden nog naar voren brengen. Dat zijn belangen groot zijn en dat hij zich niet kan vinden in de afwijzing van het wrakingsverzoek, maakt dit niet anders.
Het oordeel van de Raad in de uitspraak van 7 mei 2021 blijft dus in stand.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2021.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) E.M. Welling