In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verzoek om herziening van een wrakingsbeslissing. De appellant had eerder een wrakingsverzoek ingediend, dat op 23 april 2021 niet-ontvankelijk was verklaard omdat het te laat was ingediend. De appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 13 augustus 2021 was de appellant aanwezig, maar de minister van Infrastructuur en Waterstaat was niet verschenen.
De Raad heeft overwogen dat volgens artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen de beslissing op een verzoek om wraking geen rechtsmiddel openstaat. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om herziening te vragen van een beslissing op een verzoek om wraking. De appellant heeft aangevoerd dat er sprake is van een evidente schending van fundamentele rechtsbeginselen, maar de Raad volgt hem hierin niet. De procedure is nog niet ten einde en de appellant kan zijn inhoudelijke gronden in de komende procedure naar voren brengen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak van 7 mei 2021 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.