ECLI:NL:CRVB:2021:2281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
18/447 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor WIA-functies en medicijngebruik

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die eerder een ZW-uitkering ontving, had zijn uitkering zien beëindigen door het Uwv op grond van zijn geschiktheid voor bepaalde functies volgens de Wet WIA. De rechtbank had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, die stelde dat appellant geschikt was voor de functies van meteropnemer en besteller post/pakketten, ondanks het gebruik van de medicijnen Fentanyl en Oxycodon. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voldoende gemotiveerd dat het medicijngebruik van appellant geen belemmering vormde voor het vervullen van deze functies. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de bijwerkingen van de medicatie niet voldoende waren meegewogen en verzocht om een deskundige te benoemen. De Raad oordeelde echter dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

18.447 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 december 2017, 17/4645 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 september 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 januari 2021 ingebracht. Naar aanleiding van aanvullende gronden van appellant heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
18 mei 2021 ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 13 juli 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.L. Wittensleger, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 18/316 ZW. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als chauffeur laden en lossen voor 40 uur per week toen hij zich op 20 juni 2013 ziek meldde. Zijn dienstverband is op 13 september 2013 geëindigd. Het Uwv heeft appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 18 juni 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft tegen de weigering van de WIA-uitkering bezwaar, beroep en hoger beroep aangetekend. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Het beroep is, met instandlating van de rechtsgevolgen, gegrond verklaard. Gedurende de beroepsprocedure heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met zijn beperkingen in staat moet worden geacht de functies van meteropnemer (SBC-code 315181), besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282102) en opruimer-schoonmaker gebouwen (SBC-code 111260) te vervullen.
1.2.
Appellant heeft zich op 10 februari 2017 ziekgemeld met toegenomen klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3.
Op 6 maart 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 23 maart 2017 geschikt geacht voor de op grond van de Wet WIA geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 maart 2017 de
ZW-uitkering van appellant per 23 maart 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 25 juli 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen reden wordt gezien om te twijfelen aan de juistheid van de uitkomst van het medisch onderzoek. Ook wordt door de rechtbank geen aanleiding gezien aanvullende informatie bij het Uwv op te vragen over de op grond van de Wet WIA geselecteerde functies. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv appellant per 23 maart 2017 terecht geschikt heeft geacht voor zijn arbeid, te weten één van de geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat bij de medische beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met de effecten van de door hem gebruikte medicatie. Door de bijwerkingen van deze medicatie kan hij de op grond van de Wet WIA geselecteerde functies waarin moet worden autogereden niet vervullen. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen aangezien hij in bewijsnood verkeert omtrent de door hem ervaren bijwerkingen. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de geselecteerde functies voor hem niet passend zijn, althans dat hij dit op basis van de CBBS-stukken onvoldoende kan controleren.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 januari 2021 en 18 mei 2021, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
In geschil is het oordeel van de rechtbank dat het Uwv op goede gronden de
ZW-uitkering van appellant per 23 maart 2017 heeft beëindigd omdat hij op die datum geschikt is voor één van de op grond van de Wet WIA geselecteerde functies.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel, wordt gevolgd. De overwegingen daarover van de rechtbank worden onderschreven. In aanvulling daarop wordt het volgende overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 4 januari 2021 en 18 mei 2021 voldoende gemotiveerd dat appellant de medicijnen Fentanyl en Oxycodon al langere tijd gebruikte, zodat het advies om twee weken na de start van deze medicijnen geen auto te rijden ten tijde van de datum in geding al was verstreken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan dan ook worden gevolgd in de conclusie dat het medicijngebruik van appellant geen aanleiding vormt hem niet geschikt te achten voor de functies meteropnemer en besteller post/pakketten (auto). Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten geconcludeerd dat appellant per 23 maart 2017 ook geschikt is voor de functie opruimer-schoonmaker gebouwen, waarin geen auto hoeft te worden gereden. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, ziet de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. Dit verzoek van appellant wordt daarom afgewezen.
4.4.
Bij uitspraak van heden op het hoger beroep van appellant in de zaak over de weigering van de WIA-uitkering (met kenmerk 17/2997) is geoordeeld dat geen reden wordt gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies van meteropnemer, besteller post/pakketten (auto) en
opruimer-schoonmaker gebouwen. Deze functies mochten daarom in het kader van de ZW aan de arbeidsgeschiktheidsbeoordeling ten grondslag worden gelegd. Er wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze functies voor appellant als passend kunnen worden aangemerkt.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) G.S.M. van Duinkerken