In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die eerder als chauffeur werkte, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had zijn ZW-uitkering beëindigd omdat hij geschikt werd geacht voor de functie van opruimer-schoonmaker gebouwen. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en er geen twijfel bestond over de conclusies van de verzekeringsartsen.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten niet in onderlinge samenhang waren beoordeeld en dat de functie van opruimer-schoonmaker gezondheidsrisico's met zich meebracht. De Raad oordeelde echter dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd, omdat appellant op de datum van beëindiging geschikt was voor de aangeboden functies. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad wees het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen medische onderbouwing was voor zijn stellingen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.