ECLI:NL:CRVB:2021:2264
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over arbeidsongeschiktheid en bewijslast bij laattijdige aanvraag Wajong
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering. Appellante, geboren in 1966, had op 17 april 2012 een aanvraag ingediend, waarin zij aangaf sinds 1975 arbeidsongeschikt te zijn door psychische klachten. De verzekeringsarts van het Uwv kon echter geen gegevens vinden over de periode 1983-1984, waardoor niet vastgesteld kon worden of er toen sprake was van een ziekte of gebrek. De aanvraag werd afgewezen, en het bezwaar daartegen werd ook ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij arbeidsongeschikt was gedurende een periode van minimaal 52 weken, mede door een disfunctionele gezinssituatie en trauma's uit haar jeugd.
De Centrale Raad oordeelde dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, en dat het medisch beeld met de tijd moeilijker vast te stellen is. De deskundige psychiater Veltman had geconcludeerd dat er onvoldoende gegevens waren om te bepalen of appellante in 1983-1984 arbeidsbeperkingen had. De Raad volgde de conclusies van Veltman en de verzekeringsartsen van het Uwv, en oordeelde dat appellante geen nieuwe feiten had aangedragen die de eerdere besluiten konden ondermijnen. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.