ECLI:NL:CRVB:2021:2259
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv per 13 januari 2018
In deze zaak is in geschil of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 13 januari 2018 correct heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2019, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard, bevestigd. Appellante had eerder een WIA-uitkering aangevraagd na een ziekmelding in 2016 en het beëindigen van haar dienstverband. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering met als reden dat de mate van arbeidsongeschiktheid op de relevante datum minder dan 35% was. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) adequaat was opgesteld, rekening houdend met de beperkingen van appellante. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de medische gegevens niet aantonen dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. De door appellante ingebrachte medische onderbouwing was onvoldoende om aan te tonen dat het Uwv haar beperkingen niet correct had gewaardeerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.