ECLI:NL:CRVB:2021:2258

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
19/2410 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen. Appellante, die eerder een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving, had zich ziek gemeld en was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid niet correct was vastgesteld. Het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 8 januari 2018. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had ingesteld. De verzekeringsartsen hadden dossierstudie verricht, appellante gezien op het spreekuur en de hoorzitting, en medische informatie van de behandelend sector betrokken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die was opgesteld. Appellante had aangevoerd dat haar psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren onderkend, maar de Raad vond dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met haar klachten en beperkingen.

De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de motivering van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige overtuigend was en dat de medische beoordeling geen twijfel deed rijzen over de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

19 2410 WIA

Datum uitspraak: 2 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2019, 18/1624 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 10 juni 2021. Namens appellante is verschenen haar echtgenoot, bijgestaan door mr. dr. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster callcenter voor 25,31 uur per week. Op 28 september 2009 heeft zij zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met gezondheidsklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 26 september 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van een ziekmelding als gevolg van toegenomen psychische klachten op 1 mei 2012 heeft het Uwv appellante met ingang van 1 mei 2012 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op 16 mei 2017 heeft appellante aan het Uwv doorgegeven dat haar gezondheid is verslechterd. Naar aanleiding van deze melding is appellante gezien door een verzekeringsarts op het spreekuur van 25 september 2017. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Het Uwv heeft bij besluit van 7 november 2017 de WGA‑loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 8 januari 2018 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op de hoorzitting en nadere informatie van de behandelend sector opgevraagd en op 6 april 2018 een gewijzigde FML opgesteld, waarbij de beperkingen in de rubriek sociaal functioneren zijn aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van deze aangepaste FML twee functies laten vervallen. Op basis van drie resterende functies is de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op 0%. Bij besluit van 24 april 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de medische onderzoeken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De verzekeringsarts heeft de psychische en fysieke klachten van appellante onderkend en op deugdelijke en kenbare wijze in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op de hoorzitting gezien en gesproken en aanvullend medisch onderzoek verricht. Ook heeft deze arts medische informatie van de huisarts, de revalidatiearts en Psygro betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 6 april 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de beperkingen in de FML voldoende rekening gehouden met de psychische klachten en de chronische rug(pijn)klachten van appellante. Zonder af te willen doen aan de klachten die appellante ervaart, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat op de datum in geding sprake was van verdergaande beperkingen, zoals een urenbeperking, ten gevolge van haar psychische of lichamelijke klachten en medicatiegebruik. De door appellante ervaren belemmering in haar functioneren ontbeert een medisch objectieve grond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoegzaam onderbouwd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat niet alle informatie over haar is betrokken en omdat de ernst van haar psychische en lichamelijke klachten niet zijn onderkend. Appellante heeft in bezwaar en beroep naar voren gebracht op welke punten de FML niet correct is. Met de chronische rug(pijn)klachten met uitstraling naar de benen is onvoldoende rekening gehouden. De behandelaren hebben bevestigd dat de pijn bij appellante in de loop der jaren is toegenomen Uit informatie van een revalidatiearts van Revalidatie Friesland van 28 december 2017 blijkt volgens appellante dat zij vanwege de chronische pijnklachten ADL-afhankelijk is en dat zij is uitbehandeld. Daarom dient een urenbeperking te worden vastgesteld. Ten onrechte is in de aangevallen uitspraak vermeld dat nog een revalidatietraject bestaat waardoor verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten. Appellante heeft geprobeerd te werken maar geen enkele functie is geschikt vanwege haar rugklachten. Ook is onvoldoende rekening gehouden met het medicatiegebruik van appellante, waaronder oxycodon. Zij kan daardoor niet professioneel chaufferen, maar zij kan ook niet fietsen, een scootmobiel gebruiken of een auto besturen. Ook heeft zij vanwege de medicatie geen goede coördinatie, concentratie en geheugen en moeten volgens haar beperkingen worden aangenomen voor fijne motoriek en repetitieve handelingen. Ook is een urenbeperking aangewezen omdat appellante door haar chronische depressie niet actief kan blijven. De voor appellante geselecteerde functies zijn niet geschikt vanwege het nauwkeurig en geconcentreerd werken, het werktempo en werkdruk, het behalen van een weekproductie, het samenwerken en omdat zij niet in staat is een hele dag te zitten. Appellante is niet ADL-zelfstandig waardoor het voeren van een huishouding al te zwaar is. Dit betekent dat zij niet in staat is om gedurende acht uur per dag productiewerk te verrichten. Omdat het standpunt van het Uwv onvoldoende gemotiveerd is, heeft appellante de Raad verzocht om een onafhankelijke medisch deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 8 januari 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en daarom terecht de WIA-uitkering met ingang van deze datum heeft beëindigd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft ingesteld, wordt onderschreven. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht en hebben appellante gezien op het spreekuur en de hoorzitting. De primaire verzekeringsarts heeft een uitgebreide anamnese afgenomen en een lichamelijk en psychisch onderzoek. Bij het vaststellen van de arbeidsbeperkingen is medische informatie van de behandelend sector betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante uitgebreid gesproken op de hoorzitting en medische informatie van onder andere Revalidatie Friesland en Psygro op een deugdelijke en kenbare wijze bij zijn medische beoordeling betrokken en gewogen.
4.4.
Ook het oordeel van de rechtbank dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de FML wordt onderschreven. De verzekeringsarts is uitdrukkelijk ingegaan op de psychische klachten en de rug(pijn)klachten van appellante, waarbij de medische voorgeschiedenis in ogenschouw is genomen. Bij appellante is sprake van psychische klachten bij een zwaar belaste privésituatie en financiële problematiek, en fysieke klachten. De verzekeringsarts heeft voldoende inzichtelijk uiteengezet dat bij de beoordeling in 2012 sprake was van forse toegenomen beperkingen van het persoonlijk en sociaal functioneren, waarna appellante op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt werd geacht. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen ongewijzigd gehandhaafd omdat appellante bij psychisch onderzoek, hoewel niet evident depressief, wel een kwetsbare indruk maakte. Wat betreft de rugklachten heeft de verzekeringsarts de informatie van de anesthesist/pijnspecialist en van de revalidatiearts betrokken. Omdat bij lichamelijk onderzoek van de rug een andere buigfunctie is gezien, is het buigen en frequent buigen in de FML anders weergegeven dan voorheen. Voorts heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat de bij appellante bestaande kleine hernia, het door appellante vermelde klachtenbeeld niet verklaren. Voor het overige is de belastbaarheid ten aanzien van de rug ongewijzigd gehandhaafd ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2012. Voor een urenbeperking heeft de verzekeringsarts geen aanleiding gezien. Appellante is zeer inactief maar heeft geen verhoogde slaapbehoefte.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede op grond van informatie van de revalidatiearts en Psygro, geconcludeerd dat sprake is van rugklachten en psychische klachten. De conclusie van de verzekeringsarts dat uitgegaan wordt van chronische aspecifieke rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven, omdat bij lichamelijk onderzoek geen radiculaire wortelprikkeling is gevonden. Deze conclusie komt overeen met de informatie van 28 december 2017 van de revalidatiearts. Dat de verzekeringsarts de FML ten opzichte van de in 2012 vastgestelde beperkingen heeft gewijzigd, is gelegen in het feit dat de verzekeringsarts haar bevindingen heeft gebaseerd op eigen lichamelijk onderzoek, terwijl de beperkingen in 2012 zijn vastgesteld zonder lichamelijk onderzoek. Wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante in rustiger vaarwater is terecht gekomen en geen behandeling meer volgt, maar dat nog onveranderd sprake is van een beperkte psychische draagkracht met een verhoogde kwetsbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich dan ook kunnen vinden in de beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante overigens meer beperkt heeft geacht op de beoordelingspunten samenwerken en conflicthantering. Een beperking voor werkritme, het niet ’s nachts werken, is noodzakelijk om psychische ontregeling te voorkomen. Voor een urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd opgemerkt dat daarvoor, mede gelet op de aangenomen beperkingen in de FML en het dagverhaal, geen aanleiding bestaat. Appellante heeft geen medische gegevens ingebracht die doen twijfelen aan dit standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel de beperking op het vervoer gewijzigd. Vanwege het medicatiegebruik is appellante beperkt voor het beroepsmatig chaufferen, maar er zijn geen redenen om aan te nemen dat zij zich niet te voet, per fiets of openbaar vervoer kan verplaatsen. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend en wordt gevolgd. Met de in de aangepaste FML van 6 april 2018 vastgelegde forse beperkingen in alle rubrieken van de FML is voldoende tegemoet gekomen aan de psychische en lichamelijke klachten van appellante. In de in hoger beroep door appellante overgelegde informatie van een huisartsenconsult van 13 juni 2019 wordt geen aanleiding gezien voor een ander standpunt, omdat met de chronische rugklachten en medicatie reeds voldoende rekening is gehouden.
4.6.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt geen aanleiding gezien voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 23 april 2018 en met de toelichting in de Resultaat functiebeoordeling van 14 mei 2018 de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies deugdelijk gemotiveerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies met de aangepaste FML voldoende inzichtelijk heroverwogen. Twee functies zijn vervallen vanwege het samenwerken, het omgaan met agressieve en onredelijke mensen en het frequent optreden van deadlines en produktiepieken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overtuigend toegelicht dat de overige drie functies waarop de schatting gebaseerd is, productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), administratie medewerker, correspondent (SBC-code 515100) en samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
4.8.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) V.M. Candelaria