ECLI:NL:CRVB:2021:2258
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen. Appellante, die eerder een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving, had zich ziek gemeld en was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid niet correct was vastgesteld. Het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 8 januari 2018. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had ingesteld. De verzekeringsartsen hadden dossierstudie verricht, appellante gezien op het spreekuur en de hoorzitting, en medische informatie van de behandelend sector betrokken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die was opgesteld. Appellante had aangevoerd dat haar psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren onderkend, maar de Raad vond dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met haar klachten en beperkingen.
De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de motivering van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige overtuigend was en dat de medische beoordeling geen twijfel deed rijzen over de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid.