ECLI:NL:CRVB:2021:2256
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster op 30 november 2017 als duurzaam kan worden aangemerkt. Werkneemster, die als doktersassistente werkte, was na een val op 9 december 2015 uitgevallen voor haar werk. De verzekeringsarts concludeerde dat zij als gevolg van de val een contusio cerebri had opgelopen, met blijvende cognitieve en psychische klachten. Het Uwv kende haar een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na bezwaar van appellante, die stelde dat de beperkingen duurzaam waren, werd dit besluit door het Uwv gehandhaafd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 27 juni 2018, 15 juni 2020 en 21 augustus 2020 de medische situatie van werkneemster beoordeeld en geconcludeerd dat er een redelijke verwachting was dat haar cognitieve klachten in het eerstkomende jaar konden verbeteren. Appellante voerde aan dat de situatie van werkneemster niet wezenlijk zou verbeteren en dat zij recht had op een IVA-uitkering. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt deugdelijk had gemotiveerd en dat er geen nieuwe medische informatie was ingebracht die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster op 30 november 2017 niet als duurzaam kon worden aangemerkt, en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.