ECLI:NL:CRVB:2021:2253
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en afwijzing schadevergoeding na zorgvuldig medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante en de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding door het Uwv. Appellante, die als verzorgende IG werkte, had zich in 2013 ziek gemeld en ontving vanaf 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2017 stelde het Uwv vast dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het dossier onvolledig was en dat zij jarenlang was geïntimideerd door haar ex-werkgever. Ze voerde aan dat de verzekeringsarts niet onafhankelijk had gehandeld en dat de medische beoordelingen onjuist waren.
De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun conclusies te twijfelen. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe argumenten waren gepresenteerd die de eerdere oordelen konden onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was en dat het verzoek om schadevergoeding terecht was afgewezen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 september 2021.