ECLI:NL:CRVB:2021:2252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
20/784 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na auto-ongeval

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die als kok werkte, had zich ziek gemeld na een auto-ongeval en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts voldoende onderbouwd was. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen waren onderschat, met name ten aanzien van het gebruik van toetsenbord en muis, en dat er een urenbeperking moest worden aangenomen. De verzekeringsarts had echter voldoende gemotiveerd dat appellante in staat was om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 784 WIA

Datum uitspraak: 2 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel
van 20 januari 2020, 19/1094 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.J. Dijk hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kok voor gemiddeld 33,72 uur per week. Op 3 december 2016 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke klachten na een auto-ongeval. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 oktober 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend.
1.2.
Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 3 december 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 10 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 24 april 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet ter discussie staat dat bij appellante sprake is van een combinatie van aandoeningen na een auto-ongeval. De hierdoor in medisch opzicht beperkte belastbaarheid van appellante is zorgvuldig beoordeeld en navolgbaar verwoord in de rapporten die dienen ter medische onderbouwing van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het beroepschrift en de medische informatie van verzekeringsarts D. Erdogan geconcludeerd dat aanleiding bestaat om de FML op één item te wijzigen en dat op het niet aannemen van een urenbeperking en de beperkingen aan de linkerarm voldoende is ingegaan in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase. Naar het oordeel van de rechtbank is de belastbaarheid van appellante op de datum in geding navolgbaar en overtuigend gemotiveerd weergegeven in de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Niet is gebleken dat de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ door het Uwv onjuist is toegepast. De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de beperkingen in de FML zijn toegesneden op de problematiek van appellante en dat voor een urenbeperking daarnaast geen noodzaak bestaat. Verder heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, geoordeeld dat de rapporten van de (verzekerings)artsen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en voldoende inzichtelijk zijn gemotiveerd. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geconcludeerd dat appellante in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. In het arbeidskundige rapport van 29 oktober 2018 is afdoende gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gehandhaafd dat haar beperkingen zijn onderschat. Volgens appellante had het Uwv beperkingen moeten aannemen ten aanzien van het bedienen van toetsenbord en muis en voor frequent reiken tijdens het werk, in verband met bewegingsbeperkingen aan de linkerschouder. Ook is er ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Appellante heeft ter nadere onderbouwing van haar standpunt een advies van de door haar geraadpleegde verzekeringsarts Erdogan van 29 januari 2020 in geding gebracht. Erdogan stelt dat aanvullende beperkingen aangewezen zijn op beoordelingspunten 4.3.8, 4.5, 4.6 en 4.9. Vanwege pijnklachten aan de handen en vingers dienen de intensieve bewegingen van de handen en vingers beperkt te worden. Dat appellante haar arm kan ondersteunen, zal de klachten aan de handen en vingers niet verbeteren. Ook is er aanleiding een urenbeperking, licht van ernst, aan te nemen. Appellante slaapt wel met de medicatie maar wordt regelmatig wakker van de pijn, aldus Erdogan. Verder heeft appellante aangevoerd dat de geduide functies door de onderschatte beperkingen niet geschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 3 december 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met de klachten aan de linker hand en arm beperkingen aangenomen op de items schroefbewegingen met hand en arm, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren en frequent zware lasten hanteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aannemelijk geacht dat appellante enigszins beperkt is ten aanzien van forse krachtbelasting van de hand en polsen, maar daar is door de primaire arts al in meer dan voldoende mate rekening mee gehouden in de FML. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in reactie op de rapporten van Erdogan van 3 juni 2019 en 30 augustus 2019, wel een aanvullende beperking op frequent reiken aangenomen, maar overwogen dat het bedienen van toetsenbord en muis niet belastend is, omdat de onderarm wordt gesteund en geen kracht wordt gezet. Appellante is rechtshandig en kan de muis met die arm bedienen. Daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat een beperking aan te nemen voor het gebruik van toetsenbord en muis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens voldoende gemotiveerd dat de informatie van Erdogan geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen ten aanzien van de problemen met de linker arm omdat de klachten bij beeldvormend onderzoek niet kunnen worden geobjectiveerd. Het in hoger beroep ingebrachte advies van Erdogan leidt ook niet tot een ander oordeel. Erdogan heeft namelijk bevestigd dat geen verklarende afwijkingen geobjectiveerd zijn vanuit het spier- of zenuwstelsel. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat met de aangenomen beperkingen geen sprake is van intensieve bewegingen van de linker hand. Er zijn zodoende geen aanknopingspunten dat de beperkingen van appellante vanwege haar hand-, arm- en schouderklachten zijn onderschat.
4.5.
Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat een urenbeperking aan te nemen. Hij heeft vastgesteld dat een verstoorde nachtrust niet evident aanwezig is. Appellante heeft bij de hoorzitting immers verklaard dat zij bij het afbouwen van de medicatie problemen had met slapen, maar met die medicatie wel degelijk sliep. Daarnaast is de ervaren vermoeidheid aan het einde van de dag onvoldoende om een urenbeperking aan te nemen.
4.6.
Verder wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) L. Winters