ECLI:NL:CRVB:2021:2242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
21/2930 WLZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening zorg op grond van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die hulpbehoevend is en zorg nodig heeft. Verzoekster, geboren in 1960, lijdt aan verschillende medische aandoeningen, waaronder gonartose en cervicale intra-epitheliale neoplasie III, en is bedlegerig en rolstoelgebonden. Ze heeft een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), maar deze aanvraag is door het CIZ afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster weliswaar hulpbehoevend is, maar dat er geen spoedeisend belang is dat een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Tijdens de zitting is gebleken dat de thuiszorg regelmatig bij verzoekster langskomt en dat haar pleegbroer ook zorg verleent. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster in staat is om te wachten op de uitspraak in de bodemprocedure en dat er geen zwaarwegend spoedeisend belang is dat de behandeling van de bodemprocedure in de weg staat. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

21/2930 WLZ-VV
Datum uitspraak: 6 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2021, 20/2848 (aangevallen uitspraak).
Op 12 augustus 2021 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening en een nader stuk ingediend.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2021 door middel van beeldbellen. Verzoekster heeft hieraan deelgenomen, bijgestaan door mr. Maduro en [naam begeleidster] , begeleidster van verzoekster. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster, geboren in 1960, is bekend met gonartose (slijtage van de knieën), artrose van de cervicale wervelkolom (slijtage van de halswervels) en cervicale intra-epitheliale neoplasie III (pre-kankercellen in de baarmoederhals). Verzoekster is bedlegerig en rolstoel gebonden. Verzoekster woont in bij haar pleegbroer.
1.2.
Verzoekster heeft een aanvraag gedaan voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.3.
Bij besluit van 12 mei 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 september 2020 (bestreden besluit), heeft CIZ de aanvraag onder verwijzing naar een medisch advies van 4 september 2020 afgewezen. CIZ heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de zorg die verzoekster nodig heeft vooral planbare zorg betreft die op vaste momenten of op afroep kan worden ingezet. Voor de niet-planbare zorg kan verzoekster hulp inroepen. CIZ acht haar in staat adequaat hulp te vragen en er is geen reëel risico op het ontstaan van ernstig nadeel als verzoekster de komst van een hulpverlener moet afwachten. Verder is ook geen sprake van een uitbehandelde situatie met betrekking tot de lichamelijke klachten. Daarom is er geen blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
Hangende het hoger beroep heeft verzoekster een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening. Zij heeft verzocht een voorziening te treffen waarbij zij in aanmerking komt voor 24-uurszorg vanuit de Wlz. Het niet verstrekken van deze zorg kan volgens verzoekster haar klachten verergeren.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat duidelijk is dat verzoekster hulpbehoevend is en zorg nodig heeft. De voorzieningenrechter ziet echter in wat verzoekster heeft aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Ter zitting is gebleken dat na inschakelen van de gemeente de thuiszorg elke ochtend en avond bij verzoekster langskomt om zorg te verlenen en haar te helpen met onder meer wassen, aan- en uitkleden en het wisselen van incontinentiemateriaal. Verzoekster heeft toegelicht dat als het incontinentiemateriaal onverwachts gedurende de dag moet worden vervangen, zij de thuiszorg kan bellen om haar te komen helpen en dat zij kan wachten op de komst van de thuiszorg. Als zij niet wil wachten, helpt en verzorgt de pleegbroer van verzoekster bij het wisselen van incontinentiemateriaal. De pleegbroer verleent ook de overige zorg die verzoekster nodig heeft, waaronder het draaien van verzoekster gedurende de nacht en het maken van transfers. Niet gebleken is dat hij de zorg aan verzoekster niet langer kan voortzetten.
4.3.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend spoedeisend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
4.4.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Buur