ECLI:NL:CRVB:2021:2239
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de eigen bijdrage op basis van de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, geboren in 1940, ontving zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) en was maandelijks een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van deze eigen bijdrage was door het CAK vastgesteld op € 23,- per maand, gebaseerd op een schatting van het inkomen over 2016. Appellante verzocht om terugbetaling van de te veel betaalde eigen bijdrage, omdat zij meende dat het CAK de hoogte ten onrechte had vastgesteld.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, met de overweging dat haar verzoek om herziening niet duidelijk genoeg was geformuleerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat appellante duidelijker had moeten aangeven dat zij om herziening van een eerder besluit vroeg. De Raad concludeerde dat de brief van 18 juli 2019 van het CAK als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moest worden aangemerkt.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit van het CAK werd vernietigd, en het bezwaar tegen de brief van 18 juli 2019 werd ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het CAK de eigen bijdrage correct had vastgesteld en dat appellante niet te veel had betaald. Tevens werd bepaald dat CAK het griffierecht van appellante diende te vergoeden.