ECLI:NL:CRVB:2021:2238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
19/2026 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. De aanvraag werd afgewezen op basis van een medisch advies van de Geneeskundige Gezondheidsdienst (GGD) Zuid Limburg, waarin werd geconcludeerd dat de appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen. De appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet in staat is om deze afstand te lopen en heeft verschillende medische rapporten overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt. De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek door de GGD-arts zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om het advies van de GGD in twijfel te trekken. De Raad heeft vastgesteld dat de medische informatie die door de appellante is overgelegd niet voldoende steun biedt voor haar claim dat zij recht heeft op de gehandicaptenparkeerkaart. De Raad heeft het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

19.2026 BABW

Datum uitspraak: 8 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 april 2019, 18/1660 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M.E. Embregts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar dochter en mr. Embregts. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.H.J.M. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 24 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2018 (bestreden besluit), de aanvraag van appellante voor een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder afgewezen. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op het medisch advies van de Geneeskundige Gezondheidsdienst Zuid Limburg (GGD) van 22 januari 2018. De arts van de GGD heeft geconcludeerd dat appellante beperkt is in het lopen van langere afstanden, maar acht haar in staat om meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen.
1.2.
Tijdens de beroepsprocedure heeft appellante verschillende medische stukken overgelegd, waarop de arts van de GGD op 25 september 2018 heeft gereageerd. Daarbij is het in bezwaar ingenomen standpunt gehandhaafd. Appellante heeft vervolgens een rapport overgelegd van een arts van JPH consult van 17 december 2018. Dit heeft geleid tot een nadere reactie van de medisch adviseur van de GGD van 4 februari 2019. De medisch adviseur heeft in de informatie geen reden gezien het oorspronkelijke advies te wijzigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om buitenshuis 100 meter achtereen te lopen. Zij heeft verwezen naar het in beroep ingediende rapport van JPH consult en de in bezwaar en beroep ingebrachte medische gegevens. In hoger beroep heeft zij nadere medische informatie en aanvullende rapporten van JPH consult van 11 juni 2019 en 15 januari 2020 ingediend. Primair heeft appellante aangevoerd dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd omdat met de contra-expertise en ingebrachte medische informatie overtuigend is onderbouwd dat zij recht heeft op de gehandicaptenparkeerkaart. Het fysieke onderzoek door de GGD-arts is bovendien onzorgvuldig geweest en deze arts had geen compleet beeld van haar medische toestand. Subsidiair heeft appellante verzocht om een onafhankelijke medisch deskundige in te schakelen, omdat de twee ingeschakelde artsen tot tegengestelde conclusies zijn gekomen.
3.2.
Het college heeft bij verweer verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar de conclusies van de GGD.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 10 oktober 2017 tot en met 21 juni 2018.
4.2.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.3.
Deze regeling is de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling). Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling kunnen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen, voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen.
4.4.
Anders dan appellante betoogt, bestaat geen aanleiding om te concluderen dat het onderzoek door de arts van de GGD onzorgvuldig is geweest. Appellante is op 17 november 2017 gezien op het spreekuur en de arts heeft de anamnese afgenomen. Verder heeft een oriënterend looponderzoek plaatsgevonden, waarbij de arts het loopvermogen heeft geobserveerd. De arts van de GGD heeft informatie ingewonnen bij de behandelend sector, namelijk de huisarts en de cardioloog. Hij heeft informatie van de cardioloog ontvangen en bestudeerd en hij heeft de door appellante overgelegde medische informatie bestudeerd. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het advies van de GGD niet concludent of anderszins onjuist is.
4.5.
In wat appellante in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd en overgelegd vindt de Raad geen steun om tot een ander oordeel te komen. Uit de medische informatie blijkt volgens de arts van de GGD dat duidelijk is dat appellante verschillende aandoeningen heeft die haar beperken in het lopen. Deze beperkingen in het lopen kunnen echter niet als zodanig ernstig worden geobjectiveerd dat zij niet in staat zou zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter af te leggen. Ook met de combinatie van aandoeningen die appellante heeft, wordt ze redelijkerwijs in staat geacht om eventueel met gebruik van een loophulpmiddel meer dan 100 meter aan een stuk te lopen. De Raad ziet, evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de GGD-arts de medische situatie van appellante onjuist heeft beoordeeld. Aan de rapporten van JPH consult kan niet de betekenis worden toegekend zoals appellante die voorstaat. De medisch adviseur van JPH consult heeft geconcludeerd dat appellante maximaal 40 meter aaneengesloten kan lopen, soms ook beduidend minder. Uit zijn rapportage blijkt echter niet dat hij medische informatie van de behandelaars heeft bestudeerd. Volgens deze medisch adviseur ervaart appellante de aandoening van het hartvaatstelsel als de grootste beperking bij het lopen en kan zij hierdoor maximaal 40 meter aaneengesloten lopen. Deze conclusie vindt echter geen steun in de brief van de cardioloog van 21 december 2017 (die vermeldt dat er geen sprake is van evidente afwijkingen) en is niet onderbouwd met hiervan afwijkende gegevens over de beperkingen in de hartfunctie of geobjectiveerde afwijkingen in het vaatstelsel.
4.6.
Nu uit het voorgaande volgt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf medische stukken over te leggen en daarvan ook gebruik heeft gemaakt, zodat evenwicht heeft bestaan met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, en door appellante onvoldoende twijfel is gezaaid over de juistheid van de inhoudelijke medische beoordeling, bestaat er ook naar het oordeel van de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.7.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) R. van Doorn