ECLI:NL:CRVB:2021:223
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die sinds 2006 arbeidsongeschikt is door heupklachten, had een WGA-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een herbeoordeling in 2017 concludeerde het Uwv dat appellant met ingang van 5 november 2017 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant belastbaar was, rekening houdend met zijn beperkingen. De rechtbank vond dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen niet onjuist waren en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellant.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen dat zijn beperkingen waren onderschat en dat het rapport van keuringsarts De Groot onvoldoende was meegenomen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een deskundige benoeming of een veroordeling in proceskosten.