ECLI:NL:CRVB:2021:2226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van ingezetenschapseisen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant, geboren op [geboortedatum] 1973 in Turkije, heeft zich op 28 april 1993 in Nederland gevestigd. In april 2018 heeft hij een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 15 juni 2018 werd afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellant op zijn zeventiende verjaardag niet in Nederland woonde en dus niet als ingezetene kon worden aangemerkt. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 8 november 2018.
De rechtbank Noord-Nederland heeft in een eerdere uitspraak op 3 september 2019 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, maar oordeelde dat de beslissing om geen Wajong-uitkering toe te kennen in stand bleef. De rechtbank stelde vast dat appellant op zijn zeventiende verjaardag geen duurzame persoonlijke band met Nederland had, ondanks het feit dat zijn vader in Nederland woonde en hij contacten had met familieleden daar.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij wel een duurzame band met Nederland had. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de AAW van toepassing was en dat appellant op zijn zeventiende verjaardag niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden waren onvoldoende om aan te nemen dat er op dat moment een duurzame band bestond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Wajong-uitkering terecht was geweigerd.