ECLI:NL:CRVB:2021:2226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
19/4089 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van ingezetenschapseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant, geboren op [geboortedatum] 1973 in Turkije, heeft zich op 28 april 1993 in Nederland gevestigd. In april 2018 heeft hij een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 15 juni 2018 werd afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellant op zijn zeventiende verjaardag niet in Nederland woonde en dus niet als ingezetene kon worden aangemerkt. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 8 november 2018.

De rechtbank Noord-Nederland heeft in een eerdere uitspraak op 3 september 2019 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, maar oordeelde dat de beslissing om geen Wajong-uitkering toe te kennen in stand bleef. De rechtbank stelde vast dat appellant op zijn zeventiende verjaardag geen duurzame persoonlijke band met Nederland had, ondanks het feit dat zijn vader in Nederland woonde en hij contacten had met familieleden daar.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij wel een duurzame band met Nederland had. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de AAW van toepassing was en dat appellant op zijn zeventiende verjaardag niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden waren onvoldoende om aan te nemen dat er op dat moment een duurzame band bestond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Wajong-uitkering terecht was geweigerd.

Uitspraak

19/4089 Wajong
Datum uitspraak: 2 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
3 september 2019, 18/3909 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van de Raad van 22 juli 2021. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op [geboortedatum] 1973 geboren in Turkije. Hij heeft zich op 28 april 1993 in Nederland gevestigd.
1.2.
In april 2018 heeft appellant een ‘Beoordeling arbeidsvermogen’ op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen in het besluit van 15 juni 2018, omdat appellant op zijn zeventiende verjaardag niet in Nederland woonde.
1.3.
In het besluit van 8 november 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juni 2018 ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat in dit geding de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van toepassing is en het Uwv de aanvraag van appellant pas in de beroepsprocedure heeft beoordeeld aan de hand van de AAW. Het bestreden besluit was daarom onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de beslissing om aan appellant geen Wajong-uitkering toe te kennen, in stand blijft. Appellant voldoet namelijk niet aan de voorwaarden van de AAW, omdat hij op zijn zeventiende verjaardag geen ingezetene van Nederland was. Appellant is na zijn zeventiende verjaardag naar Nederland gekomen en had op zijn zeventiende verjaardag geen duurzame persoonlijke band met Nederland. Het enkele feit dat de vader van appellant in Nederland heeft gewoond en dat appellant contacten onderhield met familieleden die in Nederland woonden, is volgens de rechtbank onvoldoende om aan te kunnen nemen dat appellant op zijn zeventiende verjaardag al een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, op grond waarvan hij als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij wel een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Appellant onderhield contacten met familieleden die in Nederland woonden en ook de vader van appellant heeft langdurig in Nederland verbleven. Het enkele feit dat appellant zijn militaire dienst in Turkije moest vervullen, is reden geweest dat hij niet al voor zijn zeventiende verjaardag naar Nederland is gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat bij de beoordeling van de aanvraag van appellant de AAW van toepassing is en niet de bepalingen van de Wajong. Op grond van de AAW kan in dit geval slechts recht op uitkering bestaan als appellant op zijn zeventiende verjaardag ingezetene was van Nederland. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant zich pas op 20-jarige leeftijd in Nederland heeft gevestigd. In dit geding moet de vraag worden beantwoord of appellant op zijn zeventiende verjaardag een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, zodat hij als ingezetene van Nederland moet worden aangemerkt.
4.2.
De door appellant geschetste feiten en omstandigheden kunnen duiden op een band met Nederland, maar deze zijn – net als de rechtbank heeft geoordeeld – onvoldoende om appellant op zijn zeventiende verjaardag ([geboortedatum] 1990) als ingezetene van Nederland aan te merken. Deze omstandigheden zijn niet van dien aard dat op die datum een duurzame band van persoonlijke aard bestond tussen appellant en Nederland. De reden waarom appellant niet al voor zijn zeventiende naar Nederland is gekomen, is hierbij niet van belang.
4.3.
Geconcludeerd wordt dat appellant op zijn zeventiende verjaardag niet verzekerd was op grond van de AAW omdat hij niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De Wajong-uitkering is daarom terecht geweigerd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2021.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Buur
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.