ECLI:NL:CRVB:2021:2225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
19/3981 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep na schikking tussen partijen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 19/3981 PW. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat. Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom was de wederpartij. Tijdens de zitting op 15 juni 2021 is het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven tot overeenstemming te komen. Op 2 augustus 2021 heeft mr. Mattheussens namens appellant het hoger beroep ingetrokken, omdat partijen tot een schikking waren gekomen. De schikking hield in dat het college gedeeltelijk tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant en dat het college één punt van het forfaitaire bedrag aan proceskostenvergoeding aan appellant zou betalen, ter hoogte van € 534,-.

De Raad heeft in zijn uitspraak de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, met name artikel 8:75a, dat bepaalt dat bij intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft geoordeeld dat het college in de kosten van appellant moet worden veroordeeld tot het overeengekomen bedrag van € 534,- voor de verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19.3981 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 augustus 2019, 19/1652
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom (college)
Datum uitspraak: 31 augustus 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mattheussens. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Huberts.
De Raad heeft de zaak na de behandeling ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te bieden samen tot overeenstemming te komen.
Bij brief van 2 augustus 2021 heeft mr. Mattheussens namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat dat het college één punt van het forfaitaire bedrag aan proceskostenvergoeding aan appellant zal betalen ten bedrage van € 534,-.
De Raad heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat partijen tot overeenstemming zijn gekomen waarbij het college gedeeltelijk aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de kosten van appellant zoals overeengekomen door partijen tot een bedrag van € 534,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2021.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M. Zwart