ECLI:NL:CRVB:2021:2221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van een ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en spanningsklachten, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde in hoger beroep dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn persoonlijke situatie. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts meer informatie had moeten inwinnen bij zijn behandelaars en dat zijn lichamelijke klachten gerelateerd waren aan een dalende schildklierhormoonspiegel.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts inzichtelijk had gemotiveerd waarom de klachten van appellant geen aanleiding gaven voor een andere beoordeling van zijn beperkingen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.