ECLI:NL:CRVB:2021:2207
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand alleenstaande wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand voor een alleenstaande, waarbij de appellante in een gezamenlijke huishouding zou leven met een persoon aangeduid als X. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat er sprake was van wederzijdse zorg tussen appellante en X.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden die tot de gezamenlijke huishouding hebben geleid, evenals de motieven en de aard van de relatie tussen appellante en X, niet relevant zijn voor de beoordeling van de wederzijdse zorg. De Raad stelde vast dat appellante zorg verleent aan X, die in een rolstoel zit, en dat zij samen financiële verantwoordelijkheden delen, wat duidt op een wederzijdse zorgrelatie.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat aan de voorwaarde van wederzijdse zorg was voldaan, en dat het college van burgemeester en wethouders van Almere de aanvraag om bijstand terecht had afgewezen. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.