ECLI:NL:CRVB:2021:2207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
19/5289 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand alleenstaande wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand voor een alleenstaande, waarbij de appellante in een gezamenlijke huishouding zou leven met een persoon aangeduid als X. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat er sprake was van wederzijdse zorg tussen appellante en X.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden die tot de gezamenlijke huishouding hebben geleid, evenals de motieven en de aard van de relatie tussen appellante en X, niet relevant zijn voor de beoordeling van de wederzijdse zorg. De Raad stelde vast dat appellante zorg verleent aan X, die in een rolstoel zit, en dat zij samen financiële verantwoordelijkheden delen, wat duidt op een wederzijdse zorgrelatie.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat aan de voorwaarde van wederzijdse zorg was voldaan, en dat het college van burgemeester en wethouders van Almere de aanvraag om bijstand terecht had afgewezen. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

19.5289 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 november 2019, 19/1949 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
Datum uitspraak: 17 augustus 2021
Zitting heeft: A.M. Overbeeke als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: W.E.M. Maas
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E.T. van Dalen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.M. Hendriks.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende
overwegingen.
1. Het college heeft de aanvraag om bijstand bij besluit van 22 oktober 2018, na bezwaar
gehandhaafd bij besluit van 3 april 2019 (bestreden besluit), afgewezen omdat appellante een
gezamenlijke huishouding voert met X.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In geschil is alleen of sprake was van wederzijdse zorg. Wederzijdse zorg kan blijken uit
een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen
van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Ook andere feiten en omstandigheden
kunnen voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars zorg voorzien.
3.2.
Uit de stukken blijkt dat appellante heeft verklaard dat zij zorg verleent aan X die in een rolstoel zit, dat ze X verzorgt, hem helpt met zijn administratie, de boodschappen doet, huishoudelijke dingen doet zoals schoonmaken, de bankrekening van X beheert en zijn pinpas gebruikt.
3.3.
Uit de verklaringen van appellante blijkt verder dat X haar heeft opgevangen en aan haar onderdak biedt, dat appellante door X wordt onderhouden en dat hij daarvoor geen vergoeding vraagt. Hij betaalt het eten en drinken en zij woont gratis bij hem. Appellante heeft op de zitting bevestigd dat X ook haar ziektekostenverzekering en telefoonkosten betaalt. Anders dan appellante heeft betoogd, is niet gebleken dat er zakelijke afspraken over de huur zijn gemaakt.
3.4.
Appellante heeft aangevoerd dat zij noodgedwongen bij X is gaan wonen. Maar de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding tussen appellante en X hebben geleid, hun motieven en de aard van hun onderlinge relatie, zijn bij de beoordeling van de wederzijdse zorg niet van belang.
4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan de voorwaarde van wederzijdse zorg is
voldaan. Het college heeft daarom de aanvraag van appellante om bijstand voor een
alleenstaande terecht afgewezen.
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat
geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd te ondertekenen. (getekend) A.M. Overbeeke
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.