Uitspraak
20 764 ZW, 20/1593 ZW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als verzorgende thuiszorg werkte, meldde zich op 2 september 2017 ziek met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv kende haar een Ziektewet-uitkering toe, maar concludeerde later dat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde haar uitkering per 17 mei 2019. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv in zijn bestreden besluiten onvoldoende rekening had gehouden met de gewijzigde standpunten en de medische situatie van appellante. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functionele mogelijkheden van appellante correct had vastgesteld, maar oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering ten onrechte had beëindigd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van appellanten in het kader van de Ziektewet en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op nieuwe medische informatie. De Raad concludeerde dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, maar dat de beëindiging van de uitkering niet op goede gronden was gebeurd. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.992,= bedragen.