ECLI:NL:CRVB:2021:2202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
20/141 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het medisch onderzoek en de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, was in hoger beroep gegaan tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht meer gaf op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat een psychiatrische expertise noodzakelijk was om zijn beperkingen vast te stellen. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om een deskundige te raadplegen, aangezien het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

20 141 ZW

Datum uitspraak: 26 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 december 2019, 19/726 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Karacelik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 21 juli 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Karacelik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerker. Op
19 december 2017 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant vanaf 22 december 2017 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 23 november 2018 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 december 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 77,87% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 december 2018 vastgesteld dat appellant met ingang van 19 januari 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 20 maart 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. Het door appellant ingediende rapport van medisch adviseur
M. Roos-Vervoort van 6 juni 2019 heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor twijfel aan de FML. De medisch adviseur acht de beperkingen die het Uwv heeft aangenomen aannemelijk, maar vanwege de chronische inactiviteit lijkt ook een duurbeperking, tot gemiddeld zes uur per dag, aangewezen. Verder zou een psychiatrische expertise bij kunnen dragen aan het vaststellen van de beperkingen en het opstellen van een gerichte behandeling van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het rapport van de medisch adviseur gerapporteerd dat de inactiviteit in het dagverhaal niet passend is bij de aard en ernst van het ziektebeeld of behandeling. Gelet op het dagverhaal waarin geen noodzaak tot recuperatie voorkomt, acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep een urenbeperking niet noodzakelijk. Met de forse beperkingen op het psychische vlak is voldoende tegemoetgekomen aan de verstoorde energiehuishouding van appellant. De rechtbank vindt de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend en heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. Verder is overwogen dat het beroep van appellant op het arrest Korošec van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 niet slaagt, omdat appellant voldoende ruimte heeft gehad om de medische rapporten van de verzekeringsartsen te betwisten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij aan ernstige psychische klachten lijdt. Hij heeft erop gewezen dat zijn medisch adviseur een urenbeperking en een psychiatrische expertise noodzakelijk acht. Appellant acht het onterecht dat de rechtbank de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend noemt. De medisch adviseur heeft appellant gezien en heeft op basis van de beschikbare medische stukken een zorgvuldig rapport opgesteld. Dat de medisch adviseur een psychiatrische expertise noodzakelijk acht, geeft voldoende aanleiding voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft de door appellant ingediende expertise en de reactie daarop van de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat het beroep tegen het bestreden besluit niet slaagt. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.3.1.
Het Uwv heeft op basis van informatie van i-psy van 27 september 2018 en eigen onderzoek door een verzekeringsarts vastgesteld dat de psychische klachten van appellant passen bij een ongespecificeerde eenmalige depressieve stoornis. Gelet hierop wordt appellant aangewezen geacht op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige verstoringen en onderbrekingen, zonder deadlines of productiepieken. Appellant is beperkt ten aanzien van emotie- en conflicthantering, samenwerken, eigen gevoelens uiten en leidinggevende taken. In het werk mogen geen inhoudelijk intensieve klantcontacten of contact met hulpbehoevenden voorkomen en appellant moet kunnen terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden. Ook kan appellant niet ’s nachts werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht deze beperkingen passend bij een matig ernstige depressieve stoornis en volledig conform het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis. De medisch adviseur RoosVervoort heeft in het rapport van 6 juni 2019 de beperkingen die zijn opgenomen in de FML onderschreven.
4.3.2.
Aanvullend op de FML heeft de medisch adviseur een urenbeperking van zes uur per dag voorgesteld vanwege deconditionering. In reactie daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat er bij appellant geen sprake is van deconditionering als gevolg van ziekte of gebrek. Appellant kan in staat geacht worden om zijn conditie te verbeteren door zijn activiteitenniveau te verhogen. Bij depressieve klachten is dit ook een belangrijk onderdeel van de behandeling. De inactiviteit in het dagverhaal is niet passend bij de aard en ernst van het ziektebeeld of behandeling. Er is geen sprake van een dusdanig psychiatrisch ziektebeeld dat appellant hier geen andere keuzes in kan maken. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op toereikende wijze toegelicht dat er geen medische grondslag is voor de urenbeperking die de medisch adviseur heeft voorgesteld.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant het verzoek om een psychiatrische expertise te laten verrichten, gehandhaafd. Hij heeft erop gewezen dat zijn medisch adviseur te kennen heeft gegeven dat een expertise door een psychiater kan bijdragen aan het vaststellen van de beperkingen en het opstellen van een gerichte behandeling. Uit overweging 4.3 volgt dat er geen twijfel is aan de door het Uwv vastgestelde beperkingen. Gelet hierop is er geen aanleiding om een deskundige te raadplegen. Hieraan wordt toegevoegd dat het raadplegen van een deskundige in het kader van een mogelijke behandeling in een procedure als deze, waarbij het gaat om de vaststelling van het recht op een ZW-uitkering, geen ruimte is.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Géron