ECLI:NL:CRVB:2021:2201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling rechtsgeldigheid vaststellingsovereenkomst en ontslag op verzoek van ambtenaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, een ambtenaar, betwistte de rechtsgeldigheid van een vaststellingsovereenkomst die leidde tot zijn ontslag per 1 januari 2019. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst ook zonder de handtekening van de appellant rechtsgeldig was. De appellant stelde dat hij geen verzoek tot ontslag had ingediend omdat hij de overeenkomst niet had ondertekend. De Raad oordeelde echter dat de appellant via zijn advocaat had ingestemd met de concept-vaststellingsovereenkomst, waardoor er overeenstemming was bereikt. De Raad voegde hieraan toe dat de appellant herhaaldelijk als voorwaarde voor ondertekening had gesteld dat de advocaatkosten eerst moesten worden vergoed, terwijl deze kosten al in de overeenkomst waren geregeld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.