ECLI:NL:CRVB:2021:220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
19/358 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WGA-vervolguitkering van appellant, die sinds 24 januari 2011 met psychische klachten uitgevallen was. Het Uwv had op 20 november 2017 de WGA-vervolguitkering herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 40,83% was vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze herziening en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op zorgvuldige wijze was uitgevoerd. Appellant had aangevoerd dat het onderzoek oppervlakkig en choquerend was, maar de Raad vond geen onderbouwing voor deze stelling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), niet waren onderschat. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies, waaronder de functie van voedingsassistent, medisch geschikt waren voor appellant, ondanks zijn bezwaren tegen de geschiktheid van deze functie.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

19.358 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 december 2018, 18/4304 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 januari 2021
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2020. Appellant is verschenen. Namens het Uwv heeft P.C. Coenen via videobellen deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1.1.Appellant was laatstelijk werkzaam als callcentermedewerker voor 32 uur per week. Op 24 januari 2011 is hij uitgevallen met psychische klachten. Bij besluit van 20 november 2017 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 februari 2018 herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 40,83%.
1.2.
Bij besluit van 17 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 november 2017 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 mei 2018.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat niet is gebleken dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 oktober 2017 weergegeven beperkingen van appellant zijn onderschat.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep - samengevat - aangevoerd dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv beledigend oppervlakkig en choquerend beperkt was. Appellant is het niet eens met de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling met behulp van het CBBS. Dit CBBS is te theoretisch en niet goed te doorgronden. Het CBBS bevat ook functies die niet kunnen worden aangemerkt als algemeen aanvaarde arbeid. De geselecteerde functie van voedingsassistent is in medisch opzicht niet passend voor appellant. Appellant kan niet `s avonds werken door de sufmakende medicatie die hij vroeg in de avond moet innemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden de WGA-uitkering van appellant met ingang van 1 februari 2018 heeft herzien en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 40,83%.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dat het medisch onderzoek te oppervlakkig dan wel choquerend beperkt is geweest, komt niet naar voren uit de omtrent deze onderzoeken opgemaakte onderzoeksverslagen van
13 oktober 2017 en 14 mei 2018 en is ook niet onderbouwd door appellant.
4.3.
Ook wordt onderschreven wat de rechtbank in overweging 4.3 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen over de medische beoordeling van de klachten en beperkingen van appellant door de verzekeringsartsen van het Uwv. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van 13 oktober 2017 en 14 mei 2018 komt naar voren dat met alle klachten van appellant rekening is gehouden; tevens is alle omtrent appellant beschikbare medische informatie van behandelaren meegewogen. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 2 oktober 2018 gereageerd op nadere informatie van de huisarts en de GGZ. In de FML van 13 oktober 2017 zijn beperkingen weergegeven ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. De door appellant ingediende verklaring van de verpleegkundig specialist GGZ/regiebehandelaar van 4 december 2020 behelst geen nieuwe gegevens dan reeds bekend bij en gewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verwezen wordt naar de rapporten van 14 mei 2018 en 2 oktober 2018). Daarom wordt het ter zitting gedane verzoek om benoeming van een onafhankelijke deskundige afgewezen.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Dat geldt ook voor de functie van voedingsassistent (SBC-code 372051). Het door appellant tegen de geschiktheid van deze functie genoemde argument mist grond, alleen al omdat uit de arbeidsmogelijkhedenlijst naar voren komt dat deze functie wordt verricht in een arbeidspatroon waarin alleen in de voor- en namiddag, dus niet ‘s avonds wordt gewerkt.
4.5.
Tot slot wordt overwogen dat de wel heel algemeen geformuleerde kritiek van appellant op het systeem van arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen op grond van de Wet WIA en het gebruik door het Uwv van het CBBS, wat daar verder ook van zij, niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat de Raad reeds verschillende keren het gebruik van het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar heeft geacht en dat er geen categorale bedenkingen zijn tegen de toepassing van het CBBS als systeem voor het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid. Er wordt uitgegaan van de juistheid van de in dat systeem opgenomen gegevens, tenzij de Raad overtuigd wordt van het tegendeel. Dat laatste is hier niet het geval.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) V.M. Candelaria