ECLI:NL:CRVB:2021:2192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
20/90 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de termijnoverschrijding bij bezwaar tegen besluit UWV

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 30 november 2018, waarbij de behandeling van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering werd gestaakt. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, omdat dit buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat het primaire besluit op 30 november 2018 was gedateerd, waardoor de bezwaartermijn eindigde op 11 januari 2019. Appellante had haar bezwaarschrift op 25 januari 2019 gedateerd en het werd op 5 februari 2019 door het Uwv ontvangen, wat duidelijk na de wettelijke termijn was. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, aangezien appellante niet had gereageerd op een verzoek van het Uwv om uitleg over de termijnoverschrijding.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij zich niet kon verenigen met de beschikking van het Uwv, maar de Raad concludeerde dat appellante geen gronden had ingediend die de aangevallen uitspraak konden weerleggen. De Raad volstond met een verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 90 WAO

Datum uitspraak: 26 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2019, 19/2914 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 15 juli 2021, waar niemand is verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 30 november 2018 heeft het Uwv de behandeling van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering gestaakt. Bij besluit van 16 april 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de wettelijke termijn is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Volgens artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, dan wel, bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Volgens artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit is gedagtekend op 30 november 2018, zodat de bezwaartermijn eindigde op 11 januari 2019. Het bezwaarschrift van appellante is gedagtekend op 25 januari 2019 en is door het Uwv ontvangen op op 5 februari 2019, zodat het bezwaar na de wettelijke termijn van zes weken is ingediend. Op de brief van het Uwv van 26 maart 2019, waarin appellante is gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding, heeft appellante niet gereageerd. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en heeft het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zich niet met de beschikking van het Uwv kan verenigen. Het Uwv heeft eerder onderzoek verricht, maar daar is geen rapport van verzonden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 november 2018 buiten de wettelijke termijn is ingediend en dat er geen reden is om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellante heeft geen gronden ingediend op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de aangevallen uitspraak niet juist is.
4.2.
De Raad volstaat dan ook met een verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) G.S.M. van Duinkerken