ECLI:NL:CRVB:2021:218

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
17/8291 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering wegens niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een IVA-uitkering toe te kennen in plaats van een WGA-uitkering. Appellante, die sinds 2012 met lichamelijke en psychische klachten uitgevallen is, had eerder een WGA-uitkering ontvangen. In 2016 verzocht zij om een IVA-uitkering, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat er geen duurzame beperkingen waren en dat appellante met therapie verbetering van haar aandoeningen kon verwachten. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante op de datum in geding niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsartsen van het Uwv hadden voldoende gemotiveerd dat de psychosociale problematiek en lichamelijke klachten van appellante niet tot een behandeling van haar ADHD hadden geleid, en dat behandeling door een gespecialiseerde afdeling een kans op herstel bood. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

17.8291 WIA

Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2017, 17/4998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 januari 2021
PROCESVERLOOP
Namens appelante heeft mr. M.A. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2020. Mr Spek en mr. J. van Riet, namens het Uwv, hebben door middel van videobellen aan de zitting deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerker/datatypist voor 30,8 uur per week. Op 10 mei 2012 is zij uitgevallen met lichamelijke en psychische klachten. Met ingang van
8 mei 2014 is haar een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 56%. Aansluitend is aan appellante met ingang van
25 juni 2015 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80% of meer.
1.2.
Naar aanleiding van een verzoek van appellante om met ingang van 2 mei 2016 (datum in geding) in aanmerking te worden gebracht voor een IVA-uitkering heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. In een rapport van 3 november 2016 heeft een verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante in verband met een aanstaande medische ingreep tijdelijk geen benutbare mogelijkheden heeft. Er is echter geen sprake van duurzame beperkingen, omdat met therapie verbetering van meerdere aandoeningen te verwachten is. Naar verwachting zal ook de sociale problematiek verbeteren met een positief effect op de belastbaarheid van appellante. Bij besluit van 4 november 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat de uitkering van appellante niet wijzigt. Appellante blijft meer dan 80% arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van
4 november 2016, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2017, bij besluit van 14 juni 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is door het Uwv voldoende onderbouwd dat appellante in verband met de geplande operatie tijdelijk geen benutbare mogelijkheden heeft, maar dat de arbeidsbelemmeringen niet duurzaam zijn. Ook de in beroep door appellante ingediende brief van Parnassia van 18 januari 2017 heeft niet tot een ander oordeel geleid, omdat deze informatie al bekend was en meegewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat door het Uwv onvoldoende concreet is gemotiveerd waarom de beperkingen niet duurzaam zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een brief van haar huisarts, waarin is vermeld dat de meeste klachten van appellante niet curabel zijn. Gelet op het grote aantal onbehandelbare aandoeningen is volgens appellante sprake van duurzame arbeidsongeschiktheid. Tot slot heeft appellante erop gewezen dat aan haar met ingang van 15 juni 2018 een IVA-uitkering is toegekend. Appellante meent dat deze uitkering al per 2 mei 2016 had moeten worden toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, moet worden beoordeeld of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat appellante recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stelle gevolg van ziekte, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid van artikel 4 wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterde situatie. Volgens het derde lid van artikel 4 wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde.
4.4.
Geoordeeld wordt dat de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat appellante op de datum in geding terecht niet duurzaam arbeidsongeschikt is geacht. Van belang is dat door de verzekeringsartsen van het Uwv in de rapporten van 3 november 2016, 7 juni 2017,
18 november 2019, 14 april 2020 en 9 oktober 2020 voldoende is gemotiveerd dat door de psychosociale problematiek en de lichamelijke klachten van appellante het tot dan toe niet tot een behandeling van de ADHD is gekomen. Behandeling van ADHD door een gespecialiseerde afdeling geeft een meer dan geringe kans op herstel dan wel voldoende significante verbetering van de vanuit de ADHD voortvloeiende beperkingen (stap 2A van het Beoordelingskader), aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn nader rapport van
9 oktober 2020.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) V.M. Candelaria