ECLI:NL:CRVB:2021:218
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering wegens niet-duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een IVA-uitkering toe te kennen in plaats van een WGA-uitkering. Appellante, die sinds 2012 met lichamelijke en psychische klachten uitgevallen is, had eerder een WGA-uitkering ontvangen. In 2016 verzocht zij om een IVA-uitkering, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat er geen duurzame beperkingen waren en dat appellante met therapie verbetering van haar aandoeningen kon verwachten. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante op de datum in geding niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsartsen van het Uwv hadden voldoende gemotiveerd dat de psychosociale problematiek en lichamelijke klachten van appellante niet tot een behandeling van haar ADHD hadden geleid, en dat behandeling door een gespecialiseerde afdeling een kans op herstel bood. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.