ECLI:NL:CRVB:2021:2176
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de minister om inkomensgegevens op te vragen voor vaststelling ouderlijke bijdrage in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vraag of de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bevoegd was om inkomensgegevens van appellant op te vragen bij de Belastingdienst voor de vaststelling van de ouderlijke bijdrage voor de aanvullende beurs van zijn dochter. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister deze bevoegdheid had op basis van artikel 9.6 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogde dat de artikelen 3.8 tot en met 3.13 van de Wsf 2000 buiten toepassing moesten worden gelaten wegens strijd met artikel 10 van de Grondwet. De Raad oordeelde echter dat de stelling van appellant niet slaagde, aangezien de rechter formele wetgeving niet kan toetsen op grondwettigheid. Bovendien werd vastgesteld dat de beëindiging van het ouderlijk gezag door de familierechter niet betekende dat appellant geen ouder meer was in de zin van de Wsf 2000. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.