In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellante, die sinds 24 juli 2015 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en voor bedrijfskapitaal, met de intentie om een suikervrije bakkerij te starten. Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad heeft de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar een adviesrapport van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK), waarin werd geconcludeerd dat het bedrijf niet levensvatbaar was.
Appellante heeft in beroep een bedrijfsadviseur ingeschakeld die het IMK-advies bestreed. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar de Raad heeft in hoger beroep het onderzoek heropend en het college de gelegenheid gegeven om een nieuw advies te laten opstellen. Dit advies, afkomstig van [naam B.V.], bevestigde de eerdere conclusie van het IMK dat er geen levensvatbaar bedrijf was. De Raad oordeelde dat het college het bestreden besluit op het advies van [naam B.V.] mocht baseren, en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar bedrijf levensvatbaar was.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van de gronden, en het college veroordeeld in de proceskosten van appellante. De kosten voor rechtsbijstand werden begroot op € 3.740,-, en het college werd opgedragen het griffierecht van € 174,- te vergoeden.