ECLI:NL:CRVB:2021:217
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die als metaalbewerker werkte, had zich op 4 december 2014 ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende onderbouwd was.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de FML ten onrechte niet was aangepast aan een door zijn medisch adviseur genoemde beperking op het aspect buigen. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de door appellant ingebrachte medische gegevens geen aanleiding gaven om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen.
De Raad concludeerde dat appellant niet had onderbouwd dat de wijziging van de FML zou leiden tot een andere beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 januari 2021.