ECLI:NL:CRVB:2021:2168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
19/2098 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid als magazijnmedewerker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 11 april 2019. De appellant, die een Ziektewet-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering per 11 juni 2018 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek of de juistheid van het medisch oordeel. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij door medicijngebruik niet in staat was om zijn werk als magazijnmedewerker te verrichten, maar deze stelling werd niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De Raad concludeert dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv correct waren en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

19.2098 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 april 2019, 18/5519 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 augustus 2021
Zitting heeft: mr. M. Schoneveld
Griffier: V.M. Candelaria
Het onderzoek ter zitting heeft via (beeld)bellen plaatsgevonden op 20 augustus 2021. Namens appellant is verschenen mr. M. El Idrissi, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 19 juli 2018 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv zijn besluit van 11 juni 2018 gehandhaafd dat de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet met ingang van 11 juni 2018 wordt beëindigd, omdat hij per die datum weer geschikt is geacht voor zijn arbeid als magazijnmedewerker.
2. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek of de juistheid van het medisch oordeel.
3. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant desgevraagd bevestigd dat nieuwe medische informatie niet voorhanden was. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt dat sprake is van ongeschiktheid wegens ernstige psychische klachten, knieklachten en vermoeidheidsklachten evenmin onderbouwd met nieuwe medische gegevens.
4. De rechtbank heeft verder met juistheid geoordeeld dat de beroepsgrond, dat appellant zijn arbeid als magazijnmedewerker wegens het medicijngebruik niet kan verrichten, omdat hij daarin moest werken met machines en bovendien ook met een heftruck, niet slaagt. In de uitspraak van 7 december 2016 (ECLI:CRVB:2016:4677) heeft de Raad ten aanzien van een eerdere hersteldmelding van appellant per 27 mei 2015 al geoordeeld dat er geen aanleiding is te oordelen dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een onjuiste werkomschrijving van de maatgevende arbeid zijn uitgegaan. Ook nu heeft appellant zijn stelling dat in de maatgevende arbeid wordt gewerkt met machines en/of een heftruck op geen enkele manier onderbouwd, zodat hiervoor ook nu geen aanleiding wordt gezien. Het hoger beroep slaagt dus niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) V.M. Candelaria (getekend.) M. Schoneveld
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep