Uitspraak
2 augustus 2019, 19/486 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die zich op 17 januari 2008 ziek meldde met rugklachten. Na meerdere herbeoordelingen door het Uwv, waarbij appellante telkens volledig arbeidsongeschikt werd geacht, heeft het Uwv op 2 juli 2018 besloten de WIA-uitkering per 3 september 2018 te beëindigen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat haar beperkingen niet correct zijn vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld. De Raad onderschrijft de conclusie dat appellante, uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), in medisch opzicht geschikt is voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De door appellante aangevoerde gronden in hoger beroep bieden geen aanleiding voor een ander oordeel. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.