ECLI:NL:CRVB:2021:2159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 22 februari 2016 ziek meldde, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde de uitkering met ingang van 17 maart 2018, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle relevante medische informatie betrokken en heeft overtuigend gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen, consistent zijn met eerdere beoordelingen en dat de medische situatie van appellant niet zodanig is veranderd dat dit leidt tot een andere conclusie over zijn arbeidsongeschiktheid.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.