ECLI:NL:CRVB:2021:2159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
19/3741 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 22 februari 2016 ziek meldde, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde de uitkering met ingang van 17 maart 2018, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle relevante medische informatie betrokken en heeft overtuigend gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen, consistent zijn met eerdere beoordelingen en dat de medische situatie van appellant niet zodanig is veranderd dat dit leidt tot een andere conclusie over zijn arbeidsongeschiktheid.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 3741 WIA

Datum uitspraak: 26 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 juli 2019, 18/1955 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.P.J.M. van Gestel hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere gegevens ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als maatschappelijk werker voor ongeveer 30 uur per week. Op 22 februari 2016 heeft appellant zich ziek gemeld. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts werkzaam bij het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 maart 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 14 maart 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 17 maart 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 maart 2018 heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 3 september 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich mede gebaseerd op het rapport van 17 augustus 2018 van D.G. Buiten, psychiater.
1.3.
Aan appellant is met ingang van 19 november 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Deze uitkering is beëindigd per 12 december 2019. Met ingang van die datum is aan appellant een WIA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 39,79%. Appellant heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan
het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een dossieronderzoek verricht en recente medische informatie meegewogen. Verder heeft hij appellant gesproken op de hoorzitting en heeft hij een psychiatrische expertise aangevraagd, waarvan hij de bevindingen heeft betrokken in zijn beoordeling. Hij heeft in het rapport van 3 september 2018 overtuigend gemotiveerd waarom de conclusie van de verzekeringsarts omtrent de belastbaarheid van appellant in stand kan blijven. Door revalidatiearts Oudenaarden is in zijn brief van 22 augustus 2018 de diagnose CVS gesteld. In het rapport van 7 mei 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in reactie op de in beroep ingezonden medische stukken, nogmaals benadrukt dat de diagnose CVS niet conform de daarvoor geldende richtlijn is gesteld of onderbouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de in de FML neergelegde beperkingen onvoldoende te achten. Uitgaande van de FML is het aannemelijk dat appellant in staat is om de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 13 maart 2018 inzichtelijk uiteengezet waarom appellant geschikt is voor deze functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek van het Uwv ten grondslag ligt. Bovendien is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat er uit de medische stukken onvoldoende naar voren komt dat appellant aan de criteria voldoet om CVS aan te nemen. Uit objectiveerbare metingen bij het Roessingh Centrum voor Revalidatie (Roessingh) komt naar voren dat de score van appellant op de dimensie ernst van de vermoeidheid bij de Checklist Individuele Spankracht meer dan 35 is. Een dergelijke score wordt beschouwd als een indicatie voor CVS. Uit deze metingen kan worden afgeleid dat appellant aanzienlijk meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Appellant stelt zich op het standpunt dat er een urenbeperking dient te worden aangenomen. Hij acht zich op medische en arbeidskundige gronden ongeschikt om de door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. Aan appellant is na een revalidatietraject bij het Roessingh een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,79%. Appellant heeft aangevoerd dat zijn medische situatie voorafgaand aan het revalidatie-traject onmogelijk beter kan zijn geweest dan zijn medische situatie ná het traject, zodat hij ook ingaande 17 maart 2018 meer dan 35% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Ter zitting van de Raad heeft appellant uiteengezet hoe zijn dagelijks leven met CVS er uitziet en welke klachten hij daarin ervaart .
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 maart 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden wordt onderschreven. Bij de beoordeling van de medische situatie van appellant is alle beschikbare medische informatie betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens een advies gevraagd aan psychiater Buiten. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat deze een op de persoon van appellant toegesneden onderzoek hebben verricht. Het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het bestreden besluit op een voldoende medische basis berust wordt eveneens onderschreven. Duidelijk is dat de artsen van het Uwv rekening hebben gehouden met de door appellant ondervonden chronische vermoeidheid en met de klachten die hij als gevolg daarvan ervaart. In het midden kan daarom blijven of de wijze waarop de diagnose CVS in het geval van appellant tot stand is gekomen, voldoet aan de daarvoor geldende richtlijn. De Raad wijst er verder op dat de beperkingen die zijn opgenomen in de FML van 8 maart 2018 gelijk zijn aan de beperkingen die zijn opgenomen in de FML na ommekomst van het revalidatie-traject. Dat aan appellant vanaf 19 november 2018 tot 12 december 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet is toegekend, had te maken met het volgen van het traject bij het Roessingh van november 2018 tot maart 2019. Vervolgens is appellant nog enige ruimte gegeven vanwege familieomstandigheden. Nadien heeft een herbeoordeling op grond van de Wet WIA plaatsgevonden, waarbij op 29 november 2019 een FML is vastgesteld die identiek is aan de FML van 8 maart 2018. Dat er vervolgens toch een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld dan voorheen, vindt dus niet zijn oorzaak in een veranderd medisch inzicht maar heeft enkel te maken met de arbeidskundige beoordeling die op basis van de FML van 29 november 2019 heeft plaatsvgevonden.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) G.S.M. van Duinkerken