In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die eerder een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA had ontvangen. Appellant, die tot 1 mei 2013 als timmerman werkte, meldde zich ziek met lichamelijke klachten. Het Uwv had na onderzoek vastgesteld dat appellant 46% arbeidsongeschikt was, een beslissing die in hoger beroep werd bevestigd. Appellant stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en voerde aan dat er nieuwe medische gegevens waren die zijn standpunt ondersteunden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv concludeerde echter dat er geen nieuwe objectiveerbare medische gegevens waren die de eerdere beoordelingen konden onderbouwen. De rechtbank onderschreef deze conclusie en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de eerdere medische beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts alle relevante medische gegevens had betrokken in zijn beoordeling en dat er geen nieuwe informatie was die leidde tot een andere conclusie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was dat de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.