ECLI:NL:CRVB:2021:2131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
20/1913 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld na een verkeersongeval. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant juist zijn. Appellant had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar na herbeoordeling werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 37,25%. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de bevindingen van verschillende deskundigen heeft overgenomen. Appellant had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten en dat de door het Uwv ingeschakelde expert niet de juiste conclusies had getrokken. De Raad oordeelt echter dat de expertises voldoende onderbouwd zijn en dat de door appellant ingebrachte nieuwe medische informatie niet relevant is voor de beoordeling. De Raad bevestigt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Uitspraak

20 1913 WIA

Datum uitspraak: 25 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 april 2020, 19/3765 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. Namens appellant is mr. Gürses verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als zelfstandig werkend kok voor 38,2 uur per week. Op 10 juni 2010 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten na een verkeersongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 7 juni 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Met ingang van 7 oktober 2014 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 12 juli 2018 het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 september 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 31,81%. Het Uwv heeft bij besluit van 16 oktober 2018 vastgesteld dat appellant met ingang van 17 december 2018 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase zijn op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep psychiatrische en neurologisch expertise-onderzoeken, inclusief een neuropsychologisch onderzoek (NPO), uitgevoerd door DC VerzuimDiagnostiek. De bevindingen van deze onderzoeken zijn vastgelegd in een neuropsychologisch expertiserapport van 6 juni 2019, een neurologisch expertiserapport van 11 juni 2019 en een psychiatrisch expertiserapport van 11 juni 2019. In het psychiatrisch expertiserapport heeft psychiater D. Lam onder meer te kennen gegeven dat het niet is gelukt op basis van de klachten (anamnese) en het psychiatrisch onderzoek in engere zin (status mentalis) tot een duidelijke diagnose of stoornis op zijn vakgebied te komen en dat de bevindingen van het NPO hiermee in overeenstemming zijn. Alleen de neuroloog heeft geconcludeerd dat sprake is van hoofdpijnklachten, te weten een combinatie van migraine en spanningshoofdpijn.
1.4.
Bij besluit van 16 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en daarbij bepaald dat appellant per 17 december 2018 ongewijzigd recht heeft op zijn WIA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37,25%. Vanwege de wettelijke uitlooptermijn is bepaald dat de hoogte van de WIA-uitkering pas per 1 januari 2021 wijzigt. Aan het bestreden besluit liggen een rapport en een aangepaste FML van 28 juni 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 15 juli 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende toereikend en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom bij appellant op de datum in geding geen verdergaande beperkingen dienen te worden aangenomen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in de door de deskundigen uitgebrachte expertiserapporten inzichtelijk en gemotiveerd is weergegeven op basis van welke onderzoeksresultaten zij tot de conclusie komen dat de door de curatieve sector gestelde diagnosen niet konden worden bevestigd. Zij geven duidelijk aan dat sprake is van inconsistenties in de anamnese naast verhoogde suggestibiliteit, dat de klachtenpresentatie niet consistent is en een duidelijke aanwijzing is voor onderpresteren en overrapporteren van psychische en/of cognitieve klachten. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie van de deskundigen heeft mogen overnemen en dat dit oordeel niet anders wordt door de brief van GGZ Integraal van 11 maart 2019. Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellant heeft de rechtbank geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende beperkingen in verband met zijn psychische klachten heeft aangenomen. Het standpunt van de door Uwv ingeschakelde expert doet geen recht aan de bij appellant bestaande klachten en wijkt ook af van in het verleden door zijn behandelaars gestelde diagnoses. De door de expert gebruikte onderzoeksmethode is onduidelijk en de expert heeft ook geen contact gehad met de behandelaars. Appellant betwist dat hij zijn klachten heeft overdreven, gesimuleerd of heeft gemalingeerd. Appellant heeft verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige, omdat het oordeel van de door het Uwv ingeschakelde expert volledig tegengesteld is aan dat van de behandelaars. Appellant is niet in de gelegenheid zelf een expert in te schakelen en beroept zich op het beginsel van wapengelijkheid. Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de door hem ingebrachte medische informatie niet voldoende heeft meegewogen. Ter onderbouwing van zijn klachten heeft appellant nieuwe medische informatie, te weten brieven van zijn huisarts en een brief van GGZ Integraal van 16 september 2019, ingebracht. Appellant heeft tot slot aangevoerd dat de geduide functies in verband met zijn beperkingen niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 juli 2020 overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 december 2018 heeft vastgesteld op 37,25%.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Anders dat appellant heeft gesteld, geven de uitkomsten van de in bezwaar uitgevoerde expertiseonderzoeken geen aanleiding voor een nader onderzoek door een onafhankelijk deskundige. Dat bij de expertiseonderzoeken geen psychiatrische of neurologische diagnose of stoornis kon worden vastgesteld, betekent niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft kunnen uitgaan van de bevindingen van deze onderzoeken. Uit de expertiserapporten van 6 en 11 juni 2019 blijkt duidelijk volgens welke professionele richtlijnen en met gebruikmaking van welke onderzoeksmethoden de onderzoekers te werk zijn gegaan. Daarbij hebben de onderzoekers ook recente medische informatie van behandelaars van appellant betrokken. Het betreft een gedegen psychiatrisch, neurologisch en neuropsychologisch onderzoek, inclusief meerdere symptoomvaliditeitstesten. Deze testen geven duidelijke aanwijzingen voor onderpresteren door appellant. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie van de deskundigen, dat de door de behandelaars van appellant gestelde diagnosen niet konden worden bevestigd, heeft kunnen overnemen.
4.4.
Op de door appellant ingebrachte medische informatie van zijn huisarts en van psychologen M. Edrisi en S. Camkiran van GGZ Integraal van 11 maart 2019 en 16 september 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 31 juli 2020 gereageerd. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de informatie van GGZ Integraal, waarbij een verslechterde situatie op psychisch vlak is geconstateerd, ziet op een situatie en beoordeling na de datum in geding. Deze informatie wordt daarom buiten beschouwing gelaten. Over de bevinding van psychologen van GGZ Integraal, dat bij appellant sprake is van een IQ van minder dan 40, heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat de Raven test, waarmee het IQ is bepaald, niet de betrouwbaarste test is en slechts een globale inschatting van het IQ geeft. Daarnaast is de IQ-meting volgens de verzekeringsarts een momentopname, beïnvloed door de aanwezige psychiatrische problematiek, de psychosociale omstandigheden, de inzet van appellant en de testomgeving/-omstandigheden. De onderliggende testresultaten zijn niet bijgevoegd, zodat niet kan worden beoordeeld hoe betrouwbaar de uitslag is. Ook is de test ruim na datum in geding afgenomen. Daarbij heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat een IQ van 40 zeer laag is en niet in lijn is met het arbeidsverleden en het functioneren van appellant in het verleden. Geen aanleiding bestaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in dit standpunt. Daarbij is van belang dat de bevindingen van psychologen van GGZ Integraal niet zijn onderbouwd met onderzoeksverslagen of testrapporten. Ook de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de medische informatie van de huisarts geen nieuwe medische gezichtspunten biedt, kan worden gevolgd. Met informatie van de huisarts was reeds bij de primaire beoordeling en de beoordeling in bezwaar rekening gehouden.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv wordt ook in de in hoger beroep ingebrachte medische informatie geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 28 juni 2019 opgenomen beperkingen, wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Hieruit volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht met ingang van 17 december 2018 heeft vastgesteld op 37,25%.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) L. Winters