ECLI:NL:CRVB:2021:2130
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zich op 2 juli 2018 ziek gemeld met psychische klachten en knieklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 2 juli 2018 geen recht had op een ZW-uitkering, wat door de rechtbank in een eerdere uitspraak werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant.
Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat er verschillende visies bestonden tussen zijn behandelend psycholoog en de Uwv-verzekeringsartsen over zijn mogelijkheden en beperkingen. Hij verzocht de Raad om een deskundige te raadplegen, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerdere uitspraak van de rechtbank te herzien. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die tot een ander oordeel zou leiden. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om zijn werkzaamheden als schoonmaker te verrichten en dat het Uwv terecht had besloten om geen ZW-uitkering toe te kennen per 2 juli 2018.
De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van een verzekerde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.