Uitspraak
16 januari 2020, AWB 19/1086 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft zich op 30 mei 2017 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar een Ziektewet-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 16 december 2018, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad wordt onderschreven. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, maar wel geschikt is voor andere functies, zoals productiemedewerker en medewerker postverzorging. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar psychische toestand ernstiger is dan aangenomen, maar de Raad volgt deze stelling niet. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.