ECLI:NL:CRVB:2021:2122
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de zorgvuldigheid van het medisch advies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ werd bevestigd. Appellante, geboren in 1988, had op 29 januari 2019 een aanvraag ingediend voor zorg, waarbij zij diverse medische klachten had aangegeven, waaronder PTSS en een ziekte van Crohn. Het CIZ had de aanvraag afgewezen op basis van een medisch advies van 22 mei 2019, waarin werd geconcludeerd dat er geen grondslagen voor Wlz-zorg konden worden vastgesteld, mede omdat appellante geen actuele medische informatie had verstrekt en geen toestemming had gegeven voor het opvragen van dergelijke informatie.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het CIZ zorgvuldig had gehandeld en dat het medisch advies begrijpelijk en goed onderbouwd was. Appellante ging in hoger beroep en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het CIZ voldoende onderzoek had verricht, en dat er relevante informatie ontbrak over haar functionele klachten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het betoog van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat het medisch advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat appellante onvoldoende informatie had verstrekt om haar aanvraag te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 25 augustus 2021.