ECLI:NL:CRVB:2021:2122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
20/462 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de zorgvuldigheid van het medisch advies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ werd bevestigd. Appellante, geboren in 1988, had op 29 januari 2019 een aanvraag ingediend voor zorg, waarbij zij diverse medische klachten had aangegeven, waaronder PTSS en een ziekte van Crohn. Het CIZ had de aanvraag afgewezen op basis van een medisch advies van 22 mei 2019, waarin werd geconcludeerd dat er geen grondslagen voor Wlz-zorg konden worden vastgesteld, mede omdat appellante geen actuele medische informatie had verstrekt en geen toestemming had gegeven voor het opvragen van dergelijke informatie.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het CIZ zorgvuldig had gehandeld en dat het medisch advies begrijpelijk en goed onderbouwd was. Appellante ging in hoger beroep en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het CIZ voldoende onderzoek had verricht, en dat er relevante informatie ontbrak over haar functionele klachten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het betoog van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat het medisch advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat appellante onvoldoende informatie had verstrekt om haar aanvraag te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 25 augustus 2021.

Uitspraak

20.462 WLZ

Datum uitspraak: 25 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2019, 19/3445 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Pot en J.A.M. Houberg. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1988, heeft op 29 januari 2019 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Zij heeft in de aanvraag vermeld dat zij aan PTSS, dwangneurose met paniekaanvallen, een conversiestoornis, ziekte van Crohn met eetproblemen en oververmoeidheid als gevolg van reuma en een maaghernia lijdt.
1.2.
CIZ heeft deze aanvraag bij besluit van 21 februari 2019, gehandhaafd bij besluit van 28 mei 2019 (bestreden besluit), afgewezen. CIZ heeft hieraan het advies van de medisch adviseur van 22 mei 2019 ten grondslag gelegd. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat op basis van de medische informatie die is overgelegd geen grondslagen kunnen worden vastgesteld. Er is geen medische informatie ingediend over wat actueel speelt en appellante heeft geen toestemming gegeven om medische informatie op te vragen. CIZ heeft zich op grond hiervan op het standpunt gesteld dat appellante geen recht op Wlz-zorg heeft, omdat op basis van de aanwezige informatie geen Wlz-grondslag kan worden vastgesteld, los van de vraag of aan de andere criteria voor het recht op zorg is voldaan.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat CIZ terecht heeft geconcludeerd dat appellante niet in aanmerking komt voor Wlz-zorg. Hierbij is relevant dat het medisch advies van 22 mei 2019 zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering in het advies begrijpelijk is en de redenering aansluit bij de daarin getrokken conclusies. De omstandigheid dat het huisbezoek niet door een medisch adviseur is afgelegd, maakt het voorgaande niet anders. Tijdens het huisbezoek wordt namelijk de medische situatie en de thuissituatie in kaart gebracht. Daarnaast wordt een machtiging gevraagd voor het opvragen van medische informatie. Een medisch adviseur beoordeelt vervolgens de medische situatie. De rechtbank acht deze wijze van het afhandelen van een aanvraag niet onzorgvuldig. Verder kan de rechtbank volgen op basis waarvan de medisch adviseur heeft geconcludeerd dat geen grondslag kan worden vastgesteld. In wat appellante heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding aan deze conclusie te twijfelen. In dat verband heeft de rechtbank nog van belang geacht dat in het rapport van Houberg geen andere medische informatie is betrokken.
3. Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat CIZ zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De rechtbank is namelijk ten onrechte voorbij gegaan aan de in beroep aangehaalde informatie over functionele klachten van het universitair ziekenhuis te Antwerpen. Hieruit volgt dat CIZ onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de conversieklachten van appellante. De reeds bekende medische informatie is nog steeds relevant, aangezien haar klachten chronisch van aard zijn. De medisch adviseur heeft daarom ten onrechte gesteld dat geen relevante actuele medische informatie is overgelegd. In beroep heeft appellante verder een rapport van Houberg overgelegd. Ook hieruit volgt dat het onderzoek van CIZ onvoldoende zorgvuldig is geweest.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het betoog dat het onderzoek onzorgvuldig en onvoldoende is geweest, slaagt niet. Uit wat appellante heeft aangevoerd volgt namelijk niet dat het medisch advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, niet concludent of anderszins onjuist is. Appellante heeft bij de aanvraag beperkte medische informatie verstrekt en geen toestemming gegeven voor het opvragen van actuele informatie. De medisch adviseur van CIZ heeft de aanwezige informatie bij de beoordeling betrokken. Met het oog hierop kan niet worden gezegd dat CIZ onvoldoende onderzoek heeft verricht. Appellante miskent bovendien met haar betoog dat zij ingevolge artikel 3.2.3, derde lid, van de Wlz gehouden is op verzoek of uit eigen beweging alle informatie, waarvan het haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op zorg, te verstrekken.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) R. van Doorn