ECLI:NL:CRVB:2021:2119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van onduidelijke herkomst van gestorte bedragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 9 mei 2018 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant contante stortingen op zijn bankrekening had verricht die aanzienlijk hoger waren dan de bedragen die hij had opgenomen. De appellant heeft wisselend verklaard over de herkomst van deze gestorte bedragen, wat leidde tot onduidelijkheid over zijn financiële situatie.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van januari tot en met juni 2018 in totaal € 4.170,- aan kasstortingen heeft gedaan, terwijl hij slechts € 1.000,- contant heeft opgenomen. De appellant heeft verklaard dat hij zijn bijstandsuitkering opneemt en een deel daarvan later weer terugstort, maar deze verklaring werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad oordeelde dat de appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was geleverd voor de stelling van de appellant dat de gestorte bedragen afkomstig waren uit eerdere opnames. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en bewijsvoering bij aanvragen om bijstand.