ECLI:NL:CRVB:2021:2106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag studiefinanciering op basis van migrerend werknemerschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om studiefinanciering door een appellant met de Belgische nationaliteit. De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant, zowel bij aanvang van zijn opleiding als ten tijde van zijn aanvraag, geen arbeidsovereenkomst had in Nederland. De rechtbank Oost-Brabant had eerder geoordeeld dat de appellant niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt, en de Centrale Raad onderschrijft deze conclusie. De appellant stelde dat zijn ziekte hem verhinderde om te werken, maar dit werd niet als voldoende argument gezien om af te wijken van de vereiste verblijfsduur van vijf jaar. De Raad oordeelde dat de door de appellant overgelegde informatie over zijn betrokkenheid bij zomerkampen in Nederland niet voldoende was om aan te tonen dat hij een reële band met Nederland had. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen. De gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, waren in wezen herhalingen van eerdere argumenten en werden niet als valide beschouwd. De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, met H. Spaargaren als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.