ECLI:NL:CRVB:2021:2100
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake sociale bijstandsvoorzieningen en procesbelang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam niet-ontvankelijk verklaard. Appellant, die zich beschrijft als grondeigenaar van Nederland, Suriname en Indonesië en eigenaar van de staatskas, stelde dat hij op de hoogte moet worden gesteld wanneer de sociale dienst gebruik maakt van de staatskas. Hij verzocht om meer bijstand en stelde dat er geen beslag op zijn eigendommen gelegd mocht worden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij het hoger beroep. De Raad stelde vast dat de door appellant gewenste uitkomsten, zoals het worden van eigenaar van de staatskas en het ontvangen van informatie over betalingen door de sociale dienst, niet konden worden bereikt via deze procedure. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd benadrukt dat er pas sprake is van procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en betekenis heeft voor de indiener. Aangezien appellant niet in staat was om zijn doelen te realiseren via het hoger beroep, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en bevestigt dat niet elke klacht of verzoek leidt tot ontvankelijkheid in hoger beroep. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.