ECLI:NL:CRVB:2021:210
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en medische beoordeling
Op 29 januari 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die tot 1 januari 2016 als voedingsassistente werkte, had zich op 9 juni 2017 ziek gemeld met rug- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 25 september 2017 vastgesteld dat appellante niet langer recht had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW), omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werkzaamheden. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten en verzocht om de benoeming van een deskundige. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante voldoende had besproken en dat er geen nieuwe relevante medische informatie was die de eerdere beoordeling kon ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek, aangezien er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.