ECLI:NL:CRVB:2021:2095
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en ontvankelijkheid van het hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2020. De appellant, woonachtig in Marokko, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank, omdat hij het griffierecht niet tijdig had voldaan. De Raad oordeelt dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 16 april 2020 begon en eindigde op 27 mei 2020. Het hoger beroepschrift is op 5 mei 2020 ter post aangeboden, maar pas op 1 juli 2020 door de rechtbank ontvangen. De Raad concludeert dat appellant niet in verzuim is geweest, aangezien hij het beroepschrift ruim voor het einde van de termijn ter post heeft bezorgd. De Raad wijst op de postverwerkingsproblemen in Marokko in die periode en oordeelt dat appellant ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard omdat appellant het griffierecht niet tijdig had voldaan. De Raad stelt vast dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die het oorspronkelijke besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) onjuist zouden maken. De Raad ziet geen aanleiding om de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden en bevestigt deze. Er is geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten.