ECLI:NL:CRVB:2021:2062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor de functie van machinaal metaalbewerker
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die tot 12 juni 2015 als slijper/ijzerwerker werkte, meldde zich ziek op 7 oktober 2015 en vroeg een uitkering aan op basis van de Wet WIA. Het Uwv stelde zijn arbeidsongeschiktheid vast op 70,83% en kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe. Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de wijziging van zijn beperkingen door het Uwv onzorgvuldig was, omdat er geen contact met hem was geweest tijdens het bezwaar. Hij betoogde ook dat de functie van machinaal metaalbewerker niet geschikt voor hem was, omdat deze als solitaire functie werd beschouwd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de functie van machinaal metaalbewerker wel degelijk geschikt was, omdat er altijd collega's of leidinggevenden in de buurt zijn. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de eerdere oordelen van de artsen en arbeidsdeskundigen voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv te herzien. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was.